De avonturen van Albertine Brij

In de tijd dat personenvervoer naar verre landen nog met grote passagiersschepen gebeurde, was daar altijd een ziekenboeg aan boord. Een scheepsarts en -verpleegkundige verzorgden daar de zieke en gewonde passagiers. Een van de verpleegsters die zich vrijwillig aanmeldde om dit avontuurlijke werk te doen, was Albertine Brij.

De jeugd van Albertine Arnolda Brij (1913-1993) speelde zich af in Vlaardingen, waar ze opgroeide in een streng protestants gezin. Haar vader was verzekeringsagent, haar moeder waarschijnlijk huisvrouw. Tegen de zin van haar ouders koos Albertine, ook wel Jo genoemd, voor de verpleging en volgde ze als leerling-verpleegster de 3-jarige opleiding in het ziekenhuis in Gouda. Tegen een Engelse journaliste zei ze over die tijd: ”You should see how I looked in my student days”. Hier haalde Albertine het A-diploma Ziekenverpleging, aansluitend de kraamaantekening en later nog de wijkaantekening.

Insigne A-verpleging met kraam en wijkaantekening

Naar zee

In 1938 verhuisde de net gediplomeerde zuster Brij naar Rotterdam, waar ze een paar maanden op de chirurgische afdeling van het Coolsingelziekenhuis werkte. Maar het avontuur trok en “I took my chance”, aldus zuster Brij. In de zomer van 1939 ging ze als scheepsverpleegkundige aan boord van de Nieuw Amsterdam, het schip dat de vaardienst tussen Rotterdam en New York onderhield. Op het schip had ze de supervisie over het ziekenhuis aan boord, dat beschikte over vier ziekenzalen. Ook moest ze eerste hulp verlenen en soms assisteren bij operaties.

S.S. de Pennland

Toen de Tweede Wereldoorlog in Nederland in 1940 uitbrak, stopte de Nieuw Amsterdam met de overtochten naar Amerika. Albertine Brij leek werkeloos te worden, maar meldde zich al snel bij het Nederlandse schip de S.S. Pennland dat de opdracht kreeg om naar Engeland te varen om daar vrouwen en kinderen op te halen en naar Amerika te brengen. Toen het schip aankwam in Engeland, veranderde de Engelse en Nederlandse regering van gedachten en besloot de S.S. Pennland in te zetten voor de verplaatsing van troepen. Zuster Brij werd gevraagd in dienst te blijven, wat ze ook deed.

De ondergang van S.S. Pennland

Met deze nieuwe opdracht zou voor zuster Brij een gevaarlijke maar ook avontuurlijke periode aanbreken. Albertine Brij en een stewardess waren de enige vrouwen aan boord. De S.S. Pennland vertrok vanuit Belfast dwars door het Suezkanaal naar Egypte. Van Alexandrië vervoerde het schip een grote troepenmacht naar Griekenland en weer terug. Zuster Brij verpleegde de zieken en hield zich kranig staande te midden van de vaak ruwe passagiers.

Albertine Brij, de eerste officier en de purser

Toen de Duitsers op 6 april 1941Griekenland binnenvielen, begonnen de geallieerden met het evacueren van hun troepen. De S.S. Pennland vertrok op dat moment vanuit Alexandrië naar Griekenland om duizenden Australische soldaten te evacueren. Dat was de laatste reis, want op 25 april 1941 werd het schip door de Duitsers op volle zee gebombardeerd. Het was zo zwaar beschadigd dat het niet meer te redden viel en door een Brits oorlogsschip tot zinken werd gebracht. Tijdens deze aanval, waarbij vier doden vielen, ontstond grote paniek, want de opvarenden moesten het schip, dat door zeven bommen geraakt was, in allerijl verlaten. De eerste officier, een purser en Albertine Brij hielpen hierbij. Zuster Brij verzorgde de zwaar gewonde bemanningsleden.

Drie helden

Alle drie kregen in New York in 1942 uit handen van Koningin Wilhelmina het prestigieuze Kruis van Verdienste. Zuster Brij kreeg hem omdat ze “onder gevaarvolle omstandigheden moedig optrad en groote plichtsbetrachting betoonde”.

Het Kruis van Verdienste

In het gerenommeerde Engelse ‘A Journal for Nurses’ van december 1942, uitgegeven door de Royal College of Nursing, wordt Albertine Brij uitvoerig geïnterviewd en geprezen voor haar dappere optreden.

Leerling insigne Gemeenteziekenhuis Dijkzigt

In maart 1947 keerde Albertine Brij terug naar Nederland, waar ze een jaar later de aantekening Wijkverpleging haalde aan de School voor Gereformeerde Wijkverpleging te Rotterdam. Het is niet precies te achterhalen wanneer ze adjunct-directrice in het Coolsingelziekenhuis werd, maar in ieder geval vervulde ze die functie in 1952. Vanaf die tijd was ze ook actief als bestuurslid van de Nederlandse Bond voor Ziekenverpleging, hield ze lezingen en was ze lid van de ‘Vereniging voor Administratie en Economie in Ziekeninrichtingen’. Vanaf 1955 schreef ze regelmatig in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging over thema’s als de opleiding voor aspirant-verpleegsters, over het verpleegsterstekort en over de verhouding tussen artsen en verpleegsters. Kortom, na haar avonturen in oorlogstijd speelde Albertine Brij een belangrijk rol bij de professionalisering van het verpleegkundig beroep.

De roman ‘Zuster ter zee’

Na haar terugkeer uit de Verenigde Staten is het leven van Albertine Brij getekend door twee ingrijpende gebeurtenissen. In de eerste plaats verscheen in 1949 een roman van de hand van de schrijver Adriaan van der Veen. Het boek heet “Zuster ter zee”, uitgegeven bij Querido. Hoewel het nergens met zoveel woorden gezegd wordt, is deze roman een geromantiseerde weergave van de belevenissen van Albertine Brij tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De roman Zuster ter zee

De hoofdpersoon in het boek is de Nederlandse verpleegster Tine Buys. De roman schetst een psychologisch portret van Tine, waarbij er veel aandacht is voor haar karakter. Tine Buys groeide op in een benauwd kerkelijk milieu in Vlaardingen. Ze is een gesloten, eenzame vrouw en komt als scheepsverpleegster via een verblijf op Kreta in New York terecht. Daar ontmoet ze een jonge Nederlandse man, die haar inwijdt in het stadse leven, wat haar uiteindelijk noodlottig wordt, aldus de flaptekst. Zeer ongebruikelijk voor die tijd beschrijft Adriaan van der Veen hoe Tine tot de ontdekking komt dat ze zich aangetrokken voelt tot vrouwen. De spanning in de roman is voelbaar. De schrijfster Anna Blaman, zelf openlijk lesbisch, prees het boek als een voortreffelijke roman en ook F. Bordewijk was enthousiast vooral vanwege de ‘niet geforceerde moderniteit’.

Hoewel we niet precies weten wat de publicatie van dit boek voor Albertine Brij zelf heeft betekend, is mij mondeling door een collega die haar goed kende, meegedeeld dat ze er bepaald niet blij mee was. In 1961 verscheen de tweede druk van het boek, nu uitgegeven bij Salamander. Hierna overwoog Albertine Brij een advocaat in te schakelen om het boek te laten verbieden. Na veel gesprekken met de eerder genoemde collega besloot ze verdere acties te laten rusten. Hier is een recensie van het boek in de Vlaamse Gids van 1950: https://www.dbnl.org/tekst/_vla001195001_01/_vla001195001_01_0055.php

‘Zuster Brij gaat vrijuit’

Een tweede vernederende gebeurtenis in het leven van Albertine Brij vond plaats eind jaren ’60. In die periode werden het Algemeen Ziekenhuis Dijkzigt en het Sophia Kinderziekenhuis gepromoveerd tot Academische Ziekenhuizen. Als adjunct-directrice van het Dijkzigt Ziekenhuis zat Albertine Brij in het bestuur. In oktober 1969 werd zij vanwege een geschil over een ‘organisatorische kwestie’ geschorst en niet capabel geacht om haar taken verder uit te voeren. In augustus 1972 komt het inmiddels nieuwe bestuur van het ziekenhuis terug van deze beslissing en wordt Albertine Brij gerehabiliteerd.

A Journal for Nurses, 1942

De manier waarop dat gebeurt, is bepaald niet fraai. In het huisblad van het ziekenhuis verschijnt een kort stukje waarin Albertine Brij wordt geprezen om wat ze allemaal voor het ziekenhuis heeft gedaan. Zelf is zuster Brij dan al met buitengewoon verlof en gaat ze kort daarna met vervroegd pensioen. Zowel het op non-actief zetten als de rehabilitatie van zuster Brij worden in de kranten breed uitgemeten met de kop ‘Zuster Brij gaat vrijuit’.

Deze affaire paste overigens naadloos bij de manier waarop de adjunct-directrices in de Nederlandse ziekenhuizen vanaf de jaren ’60 uit de bestuurlijke top van ziekenhuizen zijn gemanoeuvreerd. Een onbeduidende aanleiding was voldoende om ze te ontslaan, ze weg te promoveren naar een lagere functie of ze met vervroegd pensioen te sturen. Managers en economen namen de plaats van de (adjunct)-directrices in.

Actief in haar nadagen

Na haar vertrek uit het Rotterdamse ziekenhuis bleef Albertine Brij aan de zijlijn actief op verpleegkundig gebied. Ze schreef boekrecensies in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, werd secretaris van de ‘Nederlandse Vereniging van Directeuren van Ziekeninrichtingen’ en adviseur bij adviesbureau Twijnstra & Gudde. Ook gaf ze lezingen met de titel ’De plaats van de verpleegkundige in de leiding van het ziekenhuis’, een onderwerp waar ze inmiddels alles vanaf wist. Misschien kon ze hiermee haar frustratie een beetje verwerken.

Albertine Arnolda Brij overleed op 21 oktober 1993.

 

Rust, reinheid en regelmaat

Eind september verscheen dit mooie boek over de drie R’n, getiteld Rust, Reinheid en Regelmaat. Wijsheid van vroeger voor het leven van nu, uitgegeven bij Nijgh & Van Ditmar.

De auteur Wilma de Rek, chef Boeken bij De Volkskrant, gaat hierin op zoek naar de Big History van de drie R’n, door veel mensen ook wel de drie R’s genoemd. Hoe je ze ook noemt, iedere verpleegkundige, wijkverpleegkundige, jeugdverpleegkundige en verzorgende weet wat met deze drie letters wordt bedoeld. Vaak passen ze deze kernbegrippen nog dagelijks toe in de praktijk van ziekenhuis, wijkverpleging en verpleeghuis. Ook in het leven van alledag zijn het nog uitermate nuttige uitgangspunten om een goed en gezond leven te hebben.

Statistiek over zuigelingensterfte door Sien van Hulst

Rust, Reinheid en Regelmaat

Niet iedereen kent de oorsprong van deze drie historisch woorden. En eigenlijk zouden alle professionals in de verpleging en verzorging dit moeten weten. Waarom? Het was namelijk hun vroege collega die deze begrippen onsterfelijk maakte. De Harlinger wijkverpleegkundige Aafke Gesina van Hulst (1868-1930), vaak Sien genoemd, introduceerde de begrippen in 1905. En wel met zoveel overtuigingskracht dat ze tientallen jaren de wachtkamers van consultatiebureaus sierden. Zelfs vandaag de dag heeft bijna elke Nederlander wel een idee van de betekenis van de begrippen Rust, Reinheid en regelmaat. Volgens de auteur komt dat omdat van deze woorden iets rustgevends uitgaat, iets van overzicht en controle hebben. Ze beschrijft op meeslepende wijze de historie van de drie R’n. Daarbij schuwt ze niet om onverwachte uitstapjes te maken naar een ver verleden, waardoor je ineens heel anders naar de drie R’n gaat kijken. Het doel van haar zoektocht is te laten zien hoe mensen in deze hectische tijden deze begrippen kunnen gebruiken om gezonder en aangenamer te leven. Was dat ook niet de intentie van Sien van Hulst?

Aafke Gesina van Hulst (1868-1930)

Sien van Hulst

Zoveel omvattend zijn deze begrippen nog nooit behandeld. Alleen daarom al is het boek meer dan de moeite waard. Toch is voor iedere professional in de verpleging en verzorging vooral deel 2, dat gaat over ‘Reinheid’, buitengewoon interessant en leuk. Hier komt de wereld van Sien van Hulst, wijkverpleegkundige pur sang, sprankelend tot leven. Alleen al om die reden moet iedere professional dit boek in de kast hebben staan.

Ook zin om dit boek te lezen of cadeau te geven?

Je kunt het hier bestellen:

https://libris.nl/a/wilma-de-rek/rust–reinheid-en-regelmaat/501584488#paperback-9789038815077

Nu al meer weten over Sien van Hulst? Kijk hier:

https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hulst

 

Vier Amsterdamse directrices

A. Reynvaan, oud-directrice Wilhelminagasthuis

Dit jaar is het 125 jaar geleden dat vier Amsterdamse (adjunct) directrices om de tafel zaten en besloten een Bond op te richten. Dat was in 1899. Dat jaar moet je alleen al onthouden omdat toen ook de International Council of Nurses, de ICN, is opgericht. Erg voortvarend gingen de vier directrices nog niet te werk, maar de bedoeling was te prijzen

Op 11 oktober 1899, dit jaar dus 125 jaar geleden, richtten vier Amsterdamse (adjunct) directrices de ‘Bond van Directrices en Adjunct-Directrices van Ziekeninrichtingen en Vereenigingen voor Ziekenverpleging ’ op, kortweg de ‘Bond van Directrices’ genoemd. De vier dames waren Geerarda Bernardine Cort van der Linden, directrice van het Burgerziekenhuis en tevens voorzitter, Lientje Kruysse, adjunct-directrice van het Wilhelminagasthuis, Anna Reynvaan, oud adjunct-directrice van het Wilhelminagasthuis en mej. H. Ulfers, adjunct-directrice van het Binnengasthuis.

Leerling-insigne Wilhelminagasthuis

Het doel van de ‘Bond van Directrices’ was om met elkaar in een vertrouwde omgeving de problemen te bespreken waar directrices rond 1900 tegen aan liepen. En dat waren er nogal wat. Volgens Anna Reynvaan, secretaresse van de club, waren er “tal van quaesties en bezwaren” die zij als leidinggevenden moesten oplossen.

L. Kruysse, adjunct-directrice Wilhelminagasthuis

Onberispelijke zalen

In de praktijk hadden deze vroege directrices meestal een beperkte opleiding gehad en hadden ze weinig ervaring van het dagelijkse werk op zaal. Hun voornaamste taak was het om beschaving te brengen in de ziekenhuizen, die vaak nog functioneerden met personeel uit de tijd van de oude gasthuizen. Deze eerste generatie directrices was niet in de eerste plaats aangenomen om zelf medische of verpleegkundige handelingen te verrichten. Van hen werd verwacht dat zij zich bezig hielden met de transitie naar moderne, beschaafde ziekenverpleging. Ze moesten er vooral op letten dat de vrouwen die zich meldden om de verpleegstersopleiding te volgen over de juiste beschaving beschikten. Bij deze opleiding leerde de geneesheer-directeur hen de theorie en de adjunct-directrice de praktijk. Daarnaast moesten de directrices het ziekenhuis managen, zoals je dat doet bij een groot huishouden met veel personeel. En dat konden deze dames goed, want dat was precies het milieu waarin ze opgegroeid waren. Dat betekende dat de linnenkast op orde moest zijn, dat ze controle hielden op diefstal en dat het eten niet te duur mocht worden ingekocht. Ook moesten de ziekenzalen onberispelijk zijn tijdens de doktersvisite, waarbij de patiënten in uniforme ziekenhuiskleding in bed lagen.

G. B. Cort van der Linden, directrice Burgerziekenhuis

Kritiek op de directrices

Voor deze belangrijke functie, die hiërarchisch direct onder de geneesheer-directeur viel, kregen de directrices niet betaald. Dat wilden ze zelf niet en was ook niet nodig. Ze hoefden er immers niet van te leven zoals de ‘gewone’ verpleegsters. Maar toen ziekenhuizen vanaf 1895 groeiden, medische behandelingen ingewikkelder werden en jonge artsen met moderne ideeën in dienst kwamen, kregen deze dames-directrices, zoals ze ook genoemd werden, steeds vaker kritiek. Het zou hen ontbreken aan kennis over moderne ziekenverpleging. Ze liepen achter de feiten aan, konden de vernieuwingen niet bijbenen en kregen het steeds moeilijker. De tweede generatie directrices, beter opgeleid en met meer ervaring, namen hun posities in.

Ruzie met Meijboom

Leerling-insigne Burgerziekenhuis

Zo botste Frederike Meijboom in 1897 als leerling-verpleegster in het Burgerziekenhuis heftig met directrice Cort van der Linden (op haar japon draagt ze het ziekenhuis insigne). Meijboom verweet haar weinig ervaring als verpleegster te hebben, iets dat de directrice haar natuurlijk niet in dank af nam. Toen Meijboom zelf adjunct-directrice was, vroeg men haar diverse keren om lid te worden van de ‘Bond van Directrices’. Ze weigerde dit zolang directrice Cort van der Linden presidente was.

Bij gebrek aan een foto van H. Ulfers, het gebouw

Toen Frederike Meijboom in 1920 zelf voorzitter van de ‘Bond van Directrices’ was, wist ze het gezapige clubje, dat toen uit ongeveer 50 leden bestond, een enorme impuls te geven. Relevante onderwerpen over leiderschap en salariëring stonden nu op de agenda. Ook bracht ze  internationale aansluiting met zusterorganisaties tot stand, waarvoor Meijboom graag naar het buitenland afreisde. In 1969 veranderde de naam in ‘Vereniging van Verpleegkundig Directrices en Directeuren van Ziekenhuizen’. Vanaf die tijd zou de functie van adjunct-directrice ook langzaam uit het ziekenhuis verdwijnen om plaats te maken voor economen en managers.

Leerling-insigne Binnengasthuis

 

Het diploma van Frederike Meijboom

Op 29 oktober 1901 behaalde Frederike Meijboom eindelijk haar verpleegstersdiploma. Dat moet voor haar een enorme opluchting zijn geweest. Ze heeft haar opleidingsjaren als een ware hel ervaren.

Ze startte met de verpleegstersopleiding in 1897 in het Burgerziekenhuis in Amsterdam. Dat liep vrijwel meteen uit op een drama. Ze kon absoluut niet door een deur met directrice Cort van der Linden. Beide dames hadden de ene na de andere aanvaring.

Burgerziekenhuis Amsterdam (1891)

Heftige conflicten

Mogelijk was de aanleiding voor deze ruzies het feit dat ze beiden uit de gegoede klasse kwamen, zij het dat directrice Cort van der Linden een trapje hoger was geboren dan Meijboom. Maar binnen de strikte hiërarchie van het ziekenhuis moest Frederike zich schikken naar de wensen en bevelen van haar meerdere, de directrice. Dat vond ze helemaal niets en dat liet ze ook duidelijk merken. Na een heftig conflict in december 1899 was de maat voor Frederike vol. Toen ze een week vrij had om thuis de kerstdagen door te brengen, liepen de spanningen daar hoog op. Haar vader en moeder probeerden haar tot bedaren te brengen, maar Frederike was diep beledigd. Ze weigerde haar verontschuldigingen aan de directrice aan te bieden en besloot ontslag te nemen. Eenmaal terug in het ziekenhuis na de feestdagen probeerde de directrice haar nog te paaien om te blijven, maar tevergeefs. Frederike  stuurde haar ontslagbrief in. Voor die tijd was dat voor een leerling-verpleegster een hele ongebruikelijke stap. Dat betekende namelijk dat je het als leerling wel kon vergeten om je opleiding in een ander ziekenhuis voort te zetten. Je stond voor altijd op een zwarte lijst. Maar niet Frederike!

Frederike Meijboom in het midden, ca. 1910

Eindelijk gediplomeerd

Met behulp van haar vader, die militair arts was en die veel nuttige contacten had, kon ze haar opleiding voortzetten in het Gemeente Ziekenhuis in Den Haag. Daar moest ze wel een leerjaar over doen. Hoewel ze de sfeer in dit ziekenhuis stukken beter vond dan in Amsterdam, kreeg ze ook hier een aantal flinke conflicten die haar in de problemen brachten. Maar met Frederike Meijboom hoefde je geen loopje te nemen en dus mocht ze na veel vijven en zessen eindelijk op 29 oktober 1901 het verpleegstersexamen afleggen.

Diploma van Frederike Meijboom (1901)

In vier stukken

Toen ik de archiefstukken van Frederike Meijboom aan het bestuderen was, had ik een heus ‘Eureka’ momentje toen ik haar diploma vond. Het lag wat weggefrommeld tussen een stapel papieren en het was in zeer slechte staat. Het leek wel of het in vier stukken was gescheurd en later weer aan elkaar geplakt, waarschijnlijk toen Frederike eind jaren ’60 haar persoonlijke archief afstond. Ik heb me wel eens afgevraagd of het diploma van zelf kapot is gegaan. Ik heb heel wat oude diploma’s door mijn handen laten gaan, maar dit heb ik nooit eerder gezien. Of zou Frederike het zelf uit wraak, boosheid of teleurstelling ooit in vier stukken hebben gescheurd? Hoe dan ook, het mag in ieder geval nooit gerestaureerd worden. Laten we vooral blijven fantaseren over wat er met dit diploma is gebeurd. Want dit is een stukje verpleegkundig erfgoed van de eerste orde!

 

De Belgische Florence Nightingale

Onlangs verscheen van de hand van de Belgische historicus Luc de Munck het boek Altijd de eerste. Zuster Jules-Marie Heymans (1897-1986). Pionier van de verpleegkunde in België. Deze biografie beschrijft het leven van Jules-Marie Heymans (1897-1986), die wordt beschouwd als de belangrijkste persoon uit de geschiedenis van de katholieke verpleegkunde in België.

Les in het Sint-Vincentiusziekenhuis te Gent

Jules-Marie behaald in 1917 het diploma voor ziekenverpleegster en in 1923 trad ze in bij de katholieke Orde van de Zusters van Liefde. Furore maakte ze toen ze in 1926 haar studie geneeskunde afrondde aan de Universiteit van Leuven. Daarmee werd zij de eerste vrouwelijke religieuze arts in België. Kort daarna kreeg ze de functie van directrice van de Sint-Vincentiuskliniek in Gent. Ook de daaraan verbonden verpleegstersschool, die onder leiding van de Zuster van Liefde stond, kwam daarmee onder haar hoede. In 1938 werd ze secretaresse van het Verbond der Verzorgingsinstellingen, een belangenorganisatie voor katholieke verzorgingsinstellingen. Later was ze actief in het NVKVV, de Vlaamse Katholieke Beroepsorganisatie voor Verpleegkundigen, en in de International Council of Nurses, de ICN.

Zuster Jules-Marie op latere leeftijd

Ook de eerste universitaire opleiding voor verpleegkundigen op het Europese vasteland kwam in 1939 onder haar leiding. Deze ‘Universitaire Normaalschool voor Verpleegsters-Monitrices’ in Leuven groeide uit tot een modelschool op universitair niveau. Vergeleken met de ontwikkelingen in Nederland was dit dus heel vroeg. Een vergelijking zou interessant materiaal kunnen opleveren. In 1961 werd Jules-Marie de eerste vrouwelijk lector aan de Leuvense Universiteit.

Zuster Jules-Marie heeft dus een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van de katholieke verpleging in België. Ze toonde leiderschap en beschikte over grote bestuurlijke kwaliteiten, waardoor ze met recht een pionier genoemd kan worden. Interessant zou het zijn om de katholieke verpleging en de lekenverpleging in België met elkaar te vergelijken. Maar dat is iets voor een volgend boek van Luc de Munck.

Dit mooie boek is mede tot stand gekomen met een subsidie van de Stichting Zuster Vernède.

Wil je dit interessante boek ook lezen?

Je kunt het hier bestellen:
https://www.bol.com/nl/nl/p/altijd-de-eerste/9300000173130204/

 

Rie Bloem, de 3de dappere dame

De 15 Nederlandse draagsters van de Florence Nightingale Medaille mogen wel wat meer in de schijnwerpers staan. Daarom in dit Bulletin opnieuw een dappere dame, namelijk Rie Bloem uit Monnickendam. Bijzonder is dat zij de medaille postuum kreeg in 1947. Rie Bloem kwam om het leven tijdens gevechtshandelingen in 1944. Haar vader nam de medaille in ontvangst.

In de serie over de draagsters van de Florence Nightingale Medaille kwamen in eerdere Bulletins de verpleegkundigen Engelberts, Baas, Westerhof en Schipper aan bod. Hun leven geeft ons een beeld van de bijdragen die zij hebben geleverd aan de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep. Wat hebben ze gedaan dat maakte dat ze de prestigieuze Florence Nightingale Medaille opgespeld kregen? Dan heb je iets betekend, dan ben je een dappere dame! De Nederlandse verpleging kent 15 verpleegkundigen die vanaf 1937 deze medaille hebben gekregen. Deze keer staat een hele bijzondere verpleegkundige centraal, Rie Bloem. Zij kreeg de medaille in 1947 postuum.

Pensionaat ‘Mariakroon’ in Culemborg

Naar het pensionaat

Maria Adriana Anna Bloem is geboren in Monnickendam in 1912. Ze groeide op in een hecht katholiek gezin met 11 kinderen, waarvan zij de oudste was. Het beroep van haar vader was anjoviszouter. Haar moeder, Maria Cornelia Kramer, was voor haar huwelijk de eerste vrouw die in Monnickendam in 1902 het onderwijzeresdiploma behaalde. Het gezin was in goede doen. Er was in een dienstbode in huis en de negen dochters bezochten allemaal een katholiek pensionaat waar hun opvoeding werd voltooid. Rie ging in 1924, twaalf jaar oud, naar het pensionaat ‘Mariakroon’ in Culemborg, waar ze huishoudvakken en allerlei praktische vakken kreeg, dit alles ter voorbereiding op een huwelijk. Zover kwam het niet.

Leerling-insigne van het St. Jans Gasthuis te Hoorn

Verpleegstersloopbaan

In 1931 begon Rie Bloem aan de opleiding voor verpleegkundige in het St. Jans Gasthuis in Hoorn. Deze zogenaamde inservice opleiding duurde drie jaar, waarbij ze de theorie en praktijk van de ziekenverpleging leerde. Tijdens die periode woonde Rie intern en in maart 1935 behaalde ze het diploma Ziekenverpleging A. Daarna volgde zuster Rie de route die veel verpleegkundigen na het A-diploma volgden, namelijk de kraam- en de wijkaantekening en daarna een paar jaar vrij om te doen wat je wilt, namelijk particulieren. Lekker weg van het strenge ziekenhuis. Op 1 januari 1939 startte zuster Rie als wijkverpleegkundige bij het Wit-Gele Kruis in Monnickendam. In die functie gaf ze als docente ook de cursus ‘Huishoudelijke Ziekenverpleging’. Op uitnodiging van een huisarts vertrekt zuster Bloem in 1941, – in de oorlog dus, – naar Boxmeer, waar ze gevraagd wordt een consultatiebureau voor zuigelingen en voor Tbc-bestrijding op de te zetten. Er heerste namelijk veel Tbc in de omgeving. Als district-huisbezoekster van het Wit-Gele Kruis pakte ze dit alles voortvarend aan en werd ze de drijvende kracht achter deze initiatieven ter verbetering van de volksgezondheid. In de tussentijd was ze ook nog gestart met de opleiding voor psychiatrieverpleegkundige, het zwarte kruis.

Graf van verpleegkundige Rie Bloem

Een lege bladzijde

Vanaf 1 juli 1944 hield zuster Rie een dagboek bij, waardoor we ook zoveel over haar leven in deze oorlogsperiode weten. Daarin is te lezen hoe druk ze het had en hoe sociaal bewogen ze was, maar ook hoe vaak ze in zeer gevaarlijke situaties terecht kwam. Toen de Duitsers in september 1944 Venray bombardeerden werd de situatie voor de psychiatrische patiënten in de twee inrichtingen aldaar zeer bedreigend. Zo’n 4000 patiënten schuilden in de kelders onder vreselijke omstandigheden. In oktober moesten de inwoners van Venray verplicht vertrekken, waarbij zuster Bloem nauw betrokken was. Ze hielp de ouderen, zieken en gewonden. Het is ook tijdens een van deze evacuaties dat haar dagboek een lege bladzijde laat zien. Op weg naar een stervende vrouw was ze met de kapelaan en een militair in een open jeep waarschijnlijk in een vuurgevecht met de Duitsers betrokken geraakt. Het kan ook zijn dat ze op een landmijn zijn gestuit. Alle drie overleefden dit niet. De lichamen zijn door Engelse soldaten in een tijdelijk graf begraven. Na de oorlog is het lichaam van zuster Rie Bloem in 1945 herbegraven in Monnickendam.

Uitreiking Florence Nightingale Medaille

Op 18 juli 1947 reikte Prinses Juliana in Den Haag aan vijf dappere verpleegkundigen de Florence Nightingale Medaille uit. Vier dames waren aanwezig, vader Bloem vertegenwoordigde zijn overleden dochter. Aan deze feestelijke gebeurtenis was enig gedoe vooraf gegaan. Het verzoek van de familie Bloem om met meerdere gezinsleden, – Rie had immers veel broers en zussen,- naar de uitreiking te mogen komen, werd afgewezen. Daar viel niet over te onderhandelen. Dat moet een teleurstelling zijn geweest. De 74-jarige vader Bloem nam de medaille voor zijn dochter in ontvangst, terwijl Prinses Juliana de motivering van het ‘Internationale Rode Kruis’ voorlas: “wegens buitengewone moed en opofferende toewijding als verpleegster in oorlogstijd”.

Deze vijf verpleegkundigen kregen in 1947 de medaille

Florence Nightingale Medaille plus draagmodel

Rie Bloem nu

De herinnering aan zuster Rie Bloem is nog springlevend, zowel in Monnickendam als in Boxmeer. In 1995 was er in de Kerk van Monnickendam een speciale vitrine met enkele objecten uit haar leven. In beide steden zijn straatnamen naar haar vernoemd en in beide steden wordt Rie Bloem geëerd als de Monnickendamse en Boxmeerse Florence Nightingale.

Literatuur

• Florence Nightingale Instituut: www.fni.nl
• ‘Opdat wij niet vergeten…”door Ds. C. A. E. Groot
https://oorlogsgravenstichting.nl/personen/13729/maria-adriana-anna-bloem
• Het Dagboek van zuster Rie Bloem

 

Een nieuwe geschiedenis van verpleegkundigen

Onlangs heeft Uitgeverij Unieboek Het Spectrum mij gevraagd om een nieuw boek over de geschiedenis van verpleegkundigen in Nederland te schrijven. Hier onderteken ik het contract.

Daar moest ik even over nadenken, maar niet lang. Want wat een mooie opdracht ligt er hiermee op mijn bordje. Het is belangrijk en ook noodzakelijk dat er met een frisse blik en met nieuwe vragen naar de verpleegkundige geschiedenis wordt gekeken. Is er dan de afgelopen 25 jaar niets gebeurd op dit gebied? Natuurlijk wel! Er verschenen mooie artikelen over verschillende thema’s uit die geschiedenis en zelfs een enkel proefschrift. Maar het zijn druppels op een gloeiende plaat. We blijven nog steeds flink achterlopen bij de landen om ons heen als het gaat om de geschiedenis van verpleegkundigen. Van de artikelen die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd, zal ik uiteraard graag gebruik maken.

Frederike Meijboom aan haar bureau, ca. 1960

In de ijskast

Werk aan de winkel dus. Dat betekent helaas dat de biografie over Frederike Meijboom even in de ijskast moet. Dat was geen makkelijk besluit, maar ik denk dat Frederike het wel had begrepen als ik haar dit dilemma had kunnen uitleggen. Ook haar levensverhaal komt er!

GA TERUG NAAR ACTUEEL

Verpleging in de reclame

Je kunt het je bijna niet meer voorstellen maar tot ver in de jaren ’70 waren verpleegkundigen een uitgelezen beroepsgroep om bepaalde producten aan de man te brengen. Te gebruiken voor reclame dus. Vooral een zuster in wit uniform met dito sluier deed het goed in de reclames. Interessant is trouwens de vraag of mannelijke verplegers ook in reclames mochten optreden. Wie zoekt het uit?

Blikje Droste cacao

Een van de eerste reclame afbeeldingen met verpleegsters in het middelpunt is de bekende cacao reclame van Droste. Mateloos populair, tot op de dag van vandaag. Cacaopoeder van Droste, een luxe product, moest aan de man gebracht worden. Dus bedacht de fabrikant dat cacao gezond was voor lijf en leden. Hele serviezen, chocolademelk kannen, bekers en dienbladen kwamen in omloop. En wie konden zo’n product nu beter propageren dan verpleegsters uit die tijd! Op de vroegste blikjes cacaopoeder uit ca. 1908 stond de ‘verpleegster’ afgebeeld met een Rode Kruis band om haar arm. Gezondheid gekoppeld aan hulpvaardigheid dus. Maar dat was tegen het zere been van het Nederlandse Rode Kruis. Deze machtige, door het koningshuis gesteunde organisatie had het alleenrecht op het logo en tekende onmiddellijk protest aan. En met succes. De verpleegster op het cacaoblikje zou na 1908 nooit meer met de Rode Kruis afgebeeld worden.

Tip: mocht je ooit ergens een Droste blikje met een zuster mét Rode Kruis armband tegenkomen, koop het dan direct, want het is inmiddels een kostbaar collectors item.

Onbreekbaar Mepal ziekenhuisservies

Met een pepermuntje onder de dekens

Behalve Droste maakte ook de fabrikant van King pepermunt graag gebruik van verpleegkundigen. Twee zusters die elkaar tijdens het werk op een pepermuntje trakteren om er daarna weer flink tegenaan te kunnen. Kopen dus die lekkernijen, was de boodschap. En wat te denken van de firma Mepal? Het onbreekbare Mepal serviesgoed was ideaal in de ziekenhuiskeuken. Een advertentie met een zuster met een stapel borden die uit haar handen glipt met daarboven de tekst ‘Onbreekbaar!’ stond in elk ziekenhuistijdschrift. ‘Mooi als porselein en 30x duurzamer’, schreeuwt de reclame.

Ook leuk is de reclame van AaBe dekens op de hoofdfoto. Twee verpleegkundigen maken het ziekenhuisbed op met een fris gestreken wit laken en een wollen deken met strepen. Elk ziekenhuis gebruikte ze. De dekens waren van zuiver scheerwol en dus lekker warm, zeker voor reumapatiënten. De reclame beweert zelfs dat de deken reumatiek kon voorkomen. Ondenkbaar nu. Terwijl de beide zusters het bed opmaken laat de een het merk van AaBe aan de ander zien met de woorden ‘Zie, als je dat maar hebt..!’. De reclamestunt heeft goed gewerkt want sinds kort zijn de AaBe dekens weer volop te koop, nu zonder strepen maar in vrolijke kleurtjes.

Allesbehalve gezond

Reclame voor het sigarettenmerk Red Apple

Ook bekend is de Pleegzuster bloedwijn, een versterkende drank gebaseerd op rode wijn met ijzerverbindingen. Deze wijn beweerde een heilzame werking te hebben en was in de jaren ’70 heel populair. Vreemd is de relatie met het begrip pleegzuster. Die term is immers na 1920 vervangen door de term ‘verpleegster’. Op de meeste etiketten van Pleegzuster bloedwijn staat een religieuze zuster afgebeeld en geen lekenverpleegster. Mogelijk is er een relatie met kloosters, kruiden en gezondheid gelegd. Sinds 1998 mag Pleegzuster bloedwijn niet meer als medicijn worden gepropageerd omdat er alcohol in zit.

En dan was er nog de reclame voor sigarettenmerken, ook ondenkbaar inmiddels! Nurse Bonnie paft er op de foto lustig op los. De ongetwijfeld Amerikaanse reclame voor het merk Red Apple beweert zelfs dat “An Apple a day keeps the Doctor away!”. Red Apple verkoopt tegenwoordig allerlei smaakjes voor ongezonde vapes. Het is maar dat je het weet.

Koelkast voor de zuster

Een nieuwe Netflix serie?

gezondheid, haalden reclamemakers de verpleging, en nog liever de verpleegkundige zelf, van stal. Je hoeft maar een medisch of verpleegkundig tijdschrift open te slaan uit de jaren ’50 of een stralende verpleegster lacht je toe met een of ander product. Dat is tegenwoordig wel anders. Nog steeds worden veel producten gekoppeld aan gezondheid en hygiëne, maar een link met verpleegkundigen mag niet meer gelegd worden. Dat zou inmiddels massaal protest uitlokken. Hoe wordt het verpleegkundig beroep dan eigenlijk op prime time onder de aandacht gebracht? TV Series als Malaika en Charlie leken veelbelovend, maar trokken nauwelijks kijkers en verdwenen al snel van de buis. Misschien moeten we de geschiedenis van de verpleging maar eens in beeld brengen en daar een kijkcijfercanon van maken. Wat dat betreft kunnen we een voorbeeld nemen aan hoe de Britten dat doen. Het succes van ‘Call the Midwife’ bijvoorbeeld. In deze nog steeds lopen serie, gebaseerd op de memoires van Jennifer Worth, krijgt de kijker een indringend kijkje in het werk van verloskundigen in een achterstandswijk jaren ’50. De serie sleept de ene na de andere Award in de wacht.

Pleegzuster bloedwijn

Een nog indrukwekkender BBC serie is ‘ Casualty 1900s’. Hierin draait het om de vroege verpleging in het London Hospital. Dat de serie zo boeit, komt ongetwijfeld doordat hij van begin tot eind op authentieke bronnen is gebaseerd. Een fanclub, met de Amerikanen aan het hoofd, pleit inmiddels voor een vervolg. Een geweldige reclame voor wijze waarop verpleegkundigen zich in de meest bizarre omstandigheden staande weten te houden. Is het niet eens hoog tijd dat we ook in Nederland een serieuze (Netflix?)serie over de Nederlandse verpleging maken, gebaseerd op primaire bronnen?

Een effectievere reclame kan ik me niet voorstellen!

 

 

 

 

Hoe een topstuk boven water kwam

Op 4 april jl. overleed Eveline Pfundt-Doorn (1931-2023), een toegewijd en actief verpleegkundige. Zij heeft onbewust een belangrijke rol gespeeld bij de vondst van het beroemdste topstuk uit de verpleegkundige geschiedenis: de pop van wijkverpleegster Antje Stieltjes.

Wat was het geval? In oktober 2003 hield ik als directeur van het Florence Nightingale Instituut, nu precies 20 jaar geleden, een lezing op de Vriendendag over een totaal onbekende wijkverpleegster. Niemand had ooit gehoord van zuster Antje Stieltjes (1866-1931). Maar dat zou veranderen.

Wijkverpleegster Antje Stieltjes, rechts

Emma en Wilhelmina

In mijn lezing stond de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid centraal, een gebeurtenis die plaatsvond in 1898 in Den Haag. Het was een evenement dat de gemoederen in heel Nederland maandenlang bezighield. Honderden bezoekers, vooral vrouwen, bezochten de congressen, de lezingen en de tentoonstellingen die georganiseerd waren. Bij al die evenementen draaide het om het concrete werk van vrouwen. Waar werkten vrouwen allemaal in 1898 en welk aandeel hadden ze in de economie van Nederland? Natuurlijk waren er ook lezingen en exposities over de verpleging, een vrouwenberoep bij uitstek in die tijd. Aanleiding voor de tentoonstelling was de kroning van Wilhelmina tot koningin, een vrouw dus. Samen met haar moeder Emma bezocht ze de Tentoonstelling op 29 augustus, een week voor haar kroning. Terwijl de hoogheden uit de koets stapten, speelde de dameskapel het Wilhelmus. Wilhelmina en Emma had in totaal 18 medailles beschikbaar gesteld aan de organisatie, waarvan 2 gouden, 6 zilveren en de rest bronzen medailles. De meest originele inzending van vrouwenarbeid kon meedingen naar een medaille. Vanuit het hele land stuurden vrouwen producten in: zelfgemaakte kaarsen, borduurwerkjes, boekjes, knip- en naaiwerk. Van al die objecten was, zo dachten historici bij het 100-jarig jubileum van de tentoonstelling in 1998, niets meer bewaard gebleven. Tot dit gebeurde.

Antje, een wijkverpleegster uit Deventer

Antje Stieljes ca.1898

In het kader van dat jubileum was ik in 1998, 100 jaar later dus, gevraagd mee te werken aan een gedenkboek over die tentoonstelling. Het boek “Gezond en wel. Vrouwen en de zorg voor gezondheid in de twintigste eeuw” was het resultaat. Tijdens het archiefonderzoek voor mijn bijdrage aan de bundel was ik gestuit op een voor mij onbekende zuster, Antje Stieltjes (1866-1931). Uit de stukken bleek al snel dat zij een zilveren medaille had gewonnen. Werkzaam als wijkverpleegster in de omgeving van Deventer had zij voor arbeiders met eczeem een speciaal verband ontwikkeld, het zg. Werkmansverband. Dat verband was zo’n succes, dat zij besloot mee te doen aan de wedstrijd die in 1898 door de organisatie van de Tentoonstelling was uitgeschreven. Ze kocht een klein popje (een Kate Krusepopje voor de liefhebbers) en verbond dat met het door haar zelf bedachte verband, precies zoals ze deed met haar patiënten. Ze stuurde het popje vervolgens in een schoenendoos naar de organisatie van de Tentoonstelling.(Later las ik ergens dat ze een tweede popje op dezelfde manier naar Groot-Brittannië had gestuurd). Met haar inzending won Antje Stieltjes de zilveren medaille. En dat was voor een eenvoudige wijkverpleegster uit Deventer in 1898 een hele gebeurtenis.

De schoenendoos die op tafel stond

Een popje in een schoenendoos

Tijdens mijn lezing voor de Vriendendag zaten ook Eveline Pfundt en haar man Rob in de zaal, beiden trouwe vrienden van het Florence Nightingale Instituut. Zoals altijd waren ze al vroeg van de partij. Enkele weken later belde Eveline me op. Ze vertelde dat ik spoorslags naar Prinsenbeek bij Breda moest gaan om daar een bezoek af te leggen bij een oude dame, Johanna Hulshoff van Weteringen. Ik moest me melden bij de wijkverpleegkundige aldaar. Bij een boerderijtje aangekomen volgde ik de wijkverpleegkundige naar binnen. In het schemer zat een oude dame in een ouderwetse leunstoel. We maakten kennis en dronken een kopje thee. Ik had geen idee wat me wachten stond. De oude dame vroeg me: “Ben jij de auteur van dat artikel over zuster Antje Stieltjes?” Ja, zo’n artikel had ik inderdaad geschreven in de bundel over de 100-jarige herdenking van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Tot mijn verbazing had de broze dame een schoenendoos op tafel staan. “Kijk maar eens wat er in zit” zei ze. Toen ik de deksel oplichtte, herkende ik het meteen. Daar lag het popje van zuster Stieltjes in het Werkmansverband, helemaal gaaf, samen met de zilveren medaille in een rond houten doosje, de oorkonde en enkele foto’s, alles authentiek uit 1898.

Het popje in Werkmansverband

De zilveren medaille met inscriptie in houten doosje met schroefdeksel

Minutenlang keek ik met kippenvel naar deze vondst. De dame vertelde me, dat ze de stiefdochter van Antje Stieltjes was, door haar geadopteerd in 1905. Gelukkig kon ik haar heel veel vertellen over mijn archiefonderzoek naar Antje Stieltjes en wat ik allemaal over haar had gevonden. Bij mijn vertrek vertelde de dame dat ze zo blij was dat zuster Stieltjes door mijn onderzoek niet vergeten was. Ze wist nu eindelijk wat er in die schoenendoos op zolder zat. We namen ontroerd afscheid van elkaar en de schoenendoos werd weer veilig opgeborgen. Korte tijd later kreeg ik via Eveline Pfundt bericht van het overlijden van Johanna Hulshof. En wat bleek, ze had het popje, de medaille, de oorkonde en de foto’s in haar testament vermaakt aan het Florence Nightingale Instituut. Eveline en Rob kwamen deze unieke objecten zelf brengen, waarbij ze mij ook nog meer konden vertellen over Johanna Hulshof. Behalve het popje en de medaille bevatte de schenking ook een heel vroeg ovaal portret van Antje Stieltjes, zie foto links.

Eveline Pfundt, 2012. 
Foto: Evert Doorn Fotografie

Verpleegkundige Eveline Pfundt (1931-2023)

Dankzij de oplettendheid van Eveline Pfundt is de verpleegkundige beroepsgroep in bezit gekomen van enkele unieke objecten uit de vroegste geschiedenis van de wijkverpleging. Wat mogen we Eveline Pfundt dankbaar zijn voor dit mooie geschenk. Rust zacht, lieve Eveline!

 

 

Verder lezen

‘Gezond en wel. Vrouwen en de zorg voor gezondheid in de twintigste eeuw’ door Rineke van Daalen en Marijke Gijswijt-Hofstra (red.) (AUP, 1998)

‘De verpleegster zij in eerste plaats vrouw van karakter. Ziekenverpleging als vrouwenzaak, 1898-1998’ door Nannie Wiegman in ‘Gezond en wel’ (1998)

‘Feministische Openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898’ door Maria Grever en Berteke Waaldijk (IISG/IIAV, 1998)

 

GA TERUG NAAR ACTUEEL

Nosokómos. Een geluk bij een ongeluk

Soms heb je pech, maar kan een negatieve ervaring toch heel positief uitpakken. Daar heb ik ervaring mee en dat heeft alles te maken met het LCVV, een beroving en een uniek boek.

Actrices in 2016, dus niet uit 2000

Het zal ergens begin 2000 geweest zijn dat men mij vroeg een lezing te houden bij het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging (LCVV) in Utrecht. Er was iets te vieren, ik weet alleen niet meer wat. Hoe dan ook zou het een bijzondere bijeenkomst worden. Niet alleen vanwege het thema van mijn lezing, – de geschiedenis van verpleegkundige beroepsorganisaties, – maar vooral door de aanwezigheid van de hoofdgast van die middag, minister Els Borst (1932-2014). Het Nationaal Museum Verpleging en Verzorging (sinds 2007 Florence Nightingale Instituut) verzorgde ook de entourage van het event. De twee vaste actrices, omgetoverd tot verpleegsters in historisch uniform, speelden een hoofdrol en trokken meteen de aandacht. Ze hadden in de hal van het LCVV een toneelstukje met een historische quiz voor de bezoekers voorbereid. Minister Borst stapte er meteen op af en ging met de actrices in gesprek. Zeker door haar ontspannen aanwezigheid werd het een buitengewoon geslaagde bijeenkomst.

Een peperduur tijdschrift

Om een uur of 16.00 hield ik mijn lezing voor het gezelschap. Over de geschiedenis van de beroepsorganisaties dus. Dat was op dat moment een nogal actueel thema, want zo’n 40 specialistische organisaties van verpleegkundigen waren druk bezig om te verkennen hoe er een sterke beroepsorganisatie zou kunnen komen. Als je het hebt over de geschiedenis van verpleegkundigen en verzorgenden kun je niet om een van de vroegste organisaties heen: de ‘Nederlandsche Vereeniging tot bevordering der belangen van Verpleegsters en Verplegers’, kortweg  Nosokómos genoemd.

Arnold Aletrino, hoofdredacteur van Nosokómos

Initiatiefnemen er kartrekker van de nieuwe vakorganisatie was schrijver en arts Arnold Aletrino (1858-1916). Hij was tevens hoofdredacteur van het Tijdschrift Nosokómos. En dus begon ik mijn verhaal met Nosokómos, opgericht in 1900,  die lastige organisatie die jarenlang een luis in de pels was van de gevestigde orde, vooral de artsen. Met hun eis voor een betere verpleegsteropleiding en registratie van gediplomeerden door de overheid, wilden de leden van Nosokómos een einde maken aan de willekeur van ziekenhuizen. Die hoefden zich immers niet druk te maken over het lage salaris en de slechte arbeidsomstandigheden van verpleegsters in ziekenhuizen. Wil je als historicus  dit soort beweringen onderbouwen, dan doe je dat met een bron. En in dit geval was mijn bron het tijdschrift van Nosokómos, dat meteen bij de oprichting in 1900 van de band rolde. Elke maand een aflevering van ca. 25 pagina’s vol met scherpe artikelen, ingezonden brieven van teleurgestelde verpleegsters, de buitenlandrubriek, examens en boekrecensies. Ik was in het gelukkige bezit van de eerste 10 complete jaargangen van dit prachtige, unieke en inmiddels peperdure tijdschrift. Ter illustratie van mijn lezing had ik de eerste jaargang meegenomen en rond laten gaan bij het publiek. Wat is er immers leuker dat de geschiedenis ook in je hand te kunnen houden! Na een vrolijke borrel vertrok ik om een uur of 6 naar huis.

 

Jaargang 1900 van Nosokómos

Een beroving op klaarlichte dag

Bij het inpakken van mijn auto stond mijn tas even in een onbewaakt ogenblik naast mij. En dat was voor twee jonge jongens hét moment waar ze op stonden te wachten. Met de brommer scheurden ze langs mijn auto en gristen mijn tas weg. Het ging zo snel dat ik ze perplex stond na te kijken, om daarna de spurt in te zetten om ze in te halen. Dat lukt uiteraard niet. Dat mijn tas weg was, was tot daar aan toe maar toen ik besefte dat Jaargang 1900 van Nosokómos gestolen was, kon ik wel janken. Ook de politie kon mij bij aangifte niet geruststellen dat het ooit teruggevonden zou worden, behalve dan dat ze zeiden dat het boek waarschijnlijk al in het Utrechts kanaal lag. Wat als een mooie dag had moeten eindigen, was voor mij een regelrechte ramp geworden. Ik was er kapot van en de negen overgebleven jaargangen stonden eenzaam en ontmanteld in mijn boekenkast. Gelukkig heb ik een optimistische echtgenoot  die mij bezwoer dat we eenzelfde Jaargang 1900 echt ooit weer zouden kunnen vinden. Dat was het begin van een jarenlange zoektocht. En zo’n 15 jaar later vond ik hem: Jaargang 1900 van Nosokómos, en ook nog eens op dezelfde manier in groen leer met goudopdruk gebonden. Hij paste perfect bij de andere negen delen. Ik zal maar niet zeggen wat ik ervoor betaald heb!

Uit Meijbooms boekenkast

De boekenkast van Frederike Meijboom, ca. 1960

Lange tijd had ik de jaargangen van Nosokómos niet nodig voor onderzoek Als directeur van het Florence Nightingale Instituut van 1996-2019 had ik wel wat anders te doen. Mooie tentoonstellingen maken, maar ook buffelen, vechten voor subsidies, zorgen voor inkomsten en lobbyen. Vanaf 2021 begon ik aan het schrijven van een biografie over Frederike Meijboom (1871-1971). Precies in de coronaperiode was dat niet eenvoudig, immers, alle archieven waren lange tijd gesloten en konden niet geraadpleegd worden. En juist het archief van Frederike Meijboom, zo’n 6.5 meter met gegevens over haar leven, had ik nodig. Inmiddels heb ik dat archief helemaal kunnen bekijken en ben ik ook vertrouwd geraakt met haar persoonlijke handschrift. En toen kwam het moment dat ik Jaargang 1900 van Nosokómos nodig had en uit de kast pakte. Wat meteen opviel, was het vele gekriebel met potlood aan de zijkant. Het duurde even voordat ik het herkende, maar toen wist ik het zeker: dit was Frederike Meijbooms handschrift! Ik legde de gekriebelde stukjes tekst naast brieven die Frederike aan haar vader had geschreven.

Er was geen twijfel over mogelijk, dit was haar handschrift, dit was haar Jaargang 1900, dit boek had in haar boekenkast gestaan.

Frederike, strijdbaar en kritisch

Wat valt er zoal op aan de opmerkingen van Frederike? Op de 464 pagina’s staan tal van op- en aanmerkingen, uitroeptekens, correcties van namen, toevoegingen, vaak verontwaardigd, soms boos. Wie iets van de persoon van Meijboom weet, herkent dit onmiddellijk. Ze was immers nauw betrokken bij het strijdbare Nosokómos en de thema’s in jaargang 1900 gingen haar stuk voor stuk aan het hart. Dikke strepen bij onderwerpen in het register als ‘Beroepsopleiding verpleegster’, ‘Diploma’s’, ‘Opleiding verpleegsters’ en ‘Waarde diploma’. Maar ook midden in een artikel uitroeptekens bij zinnen waar ze het niet mee eens is en die ze verbetert. Ook heeft ze bij een artikel over ‘Vacantie’, waar alleen ‘auteur’ onder staat haar eigen naam gezet. Zij had het immers geschreven!

Het was echter op pagina 261 dat ik 100% zeker wist dat dit Meijbooms exemplaar was. 1900 was namelijk ook het jaar dat Frederike met slaande ruzie ontslag nam in het Burgerziekenhuis in Amsterdam. Ze had een hooglopend conflict met directrice Cort van der Linden, die ze niet uit kon staan. Na Meijbooms vertrek stuurde enkele leerling-verpleegsters een ingezonden brief naar het Maandblad voor Ziekenverpleging, wat leidde tot een felle discussie tussen voor- en tegenstanders van Frederike’s actie. Het Maandblad weigerde hier op in te gaan, maar Nosokómos publiceerde de ingezonden brieven. De tegenstanders waren wel zo dapper om hun namen onder de brieven te zetten en bij die zeven namen zet Meijboom een groot kruis en het woord ‘de vijanden’, zie de meest linkse afbeelding. Frederike Meijboom bemoeide zich graag met alles en had overal een mening over. En je kon maar beter niet tot haar ‘vijanden’ behoren. Ook spaarde ze anderen niet als het om kritiek ging. Zelfs in dit boek valt het karakter van de persoon Frederike Meijboom te herkennen.

En nu staat de eerste jaargang van Nosokómos uit 1900 gelukkig weer in mijn boekenkast, maar nu met een extra dimensie. Een onaangename diefstal kreeg zo toch nog een glorieuze afloop!

 

GA TERUG NAAR ACTUEEL