Zwijgende directrices

De Nederlandse verpleging stond in 1892 op zijn kop. Alles stond in het teken van het eerste landelijke congres voor verpleegkundigen, de ‘Samenkomst van Belangstellenden in Ziekenverpleging’.

Twee dames met lef

Een groots event, want zoiets had nog niet eerder plaatsgevonden en dat liet toch maar mooi zien hoe professioneel de verpleging al was. De achterstand met de rest van Europa leek met dit congres definitief ingehaald. Hoewel verschillende organisatoren de eer naar zich toe probeerden te trekken, kwam het idee voor dit congres van Anna Reynvaan en Jeltje de Bosch Kemper, twee dames met lef. Het doel van de Samenkomst was om meer eenheid te brengen in de oplei­ding en het examen van verpleegkundigen. Want dat was tot dat moment een rommeltje. Ieder ziekenhuis deed maar wat. Na uitge­breide voorbereidingen vond het verple­gings­congres plaats op 4 en 5 oktober 1892 in Amsterdam. De colle­ge­zaal van het net geopende Wilhel­mina-Gast­huis was tot de nok ge­vuld.

Het Wilhelmina Gasthuis, waar in 1892 de Samenkomst plaatsvond

Veel ‘frisogende zusters’

Hoewel de schat­tin­gen van het aantal aanwe­zi­gen bij de ope­nings­ceremonie opliepen tot 250, stonden officieel 175 deel­nemers voor het congres gere­gis­treerd. Een bonte variëteit aan orga­nisa­ties, christelijk en neutraal, maar allen actief op het gebied van de zie­kenver­ple­ging in Neder­land, waren bij elkaar. Die samen­werking van zoveel partijen maakte het congres zo bijzonder. Twee dagen lang wis­selde men met elkaar van gedach­ten over urgente knel­punten in de ziekenver­pleging. Direc­teu­ren van ziekenhui­zen, genees­heren, predi­kan­ten en be­stuur­ders van particuliere organi­saties, maar ook politici en stedelijke bestuurders waren aanwe­zig.

Toch waren deze mannen van naam en faam niet de grootste publiekstrek­kers. Veel meer ging de aandacht van de media uit naar de vele vrouwen, die in de zaal zaten. Direc­tri­ces, ad­junct-direc­tri­ces, hoofd­zusters en parti­cu­liere ver­pleeg­sters, allen waren ze aanwezig. Voor zover ze vrij hadden kunnen krijgen, waren ook de ‘gewone’ zie­kenhuis­verpleeg­sters van de par­tij. Van hen vielen vooral de ‘fris­ogende zusters’ uit het Wilhelmina Gasthuis op, die in hun blauwe uniformen de galerij kleurden. Veel verpleegsters droe­gen het voorgeschreven ­uni­form uit hun eigen ziekenhuis en dat maakte een gezellige, bonte indruk. Maar dat kon lang niet ieder­een beko­ren. De medicus Nij­hoff, die een van de spre­kers op het con­gres was, dacht er anders over. Hij stelde in zijn verslag voor het Neder­landsch Tijd­schrift voor Geneeskun­de vast, dat zo’n uni­form “som­mige zeer smaak­vol, andere erg lee­lijk­” stond.

Zwijgende directrices

Opvallend was ook dat het con­gres een vrouwe­lijke voorzitter had, namelijk Jeltje de Bosch Kemper. Hoewel dus een flink aantal leidingge­vende vrouwen uit de verple­gingswe­reld aanwe­zig was, valt op dat niet een van hen het woord voerde. Geen enkele directrice hield een lezing, zelfs Anna Reynvaan niet. Alle lezingen werden uit­slui­tend door toon­aangevende artsen gehou­den. En na de lezingen was er weliswaar een fel debat over de invul­ling van het ver­pleeg­stersberoep, over de oplei­dingsei­sen en over het examen, aan deze publiek discussie deden de aanwezige ver­pleegsters niet mee. Zonder f2,50 betaling, ook geen spreekrecht, had men bedacht. De voor­naamste conclusies van deze bij­een­komst waren dan ook dat er meer samen­wer­king moest komen en meer eenheid in de verschillende opleidingen. Een geslaagd congres, zou je zo zeggen. De kranten jubelden het uit. Maar zou het met de professionalisering van het verpleegkundig beroep niet anders zijn gelopen als ver­pleegkundige directrices en verpleeg­kundigen zelf op dit congres hun wensen kenbaar hadden gemaakt?

Toch een gemiste kans, want meer dan een vorm van ‘aarze­lende’ profes­sionalisering was deze Samenkomst dan ook niet.

 

Oorlogsverpleegster met een missie

Verpleegsters met gewonde soldaten en padvinders in het Britse Hospitaal te Antwerpen. Tweede links is mogelijk Rosa Vecht. 

Verpleegster Rosa Vecht (1881-1915) vertrok tijdens WO I naar België om gewonde soldaten verplegen. Ze werkte in hospitalen in Antwerpen en Veurne. Op 23 januari 1915 werd ze getroffen door een granaatscherf, met  de dood als onherroepelijk gevolg. Een moedige meid in oorlogstijd.

Eindelijk verpleegster

Rosa Vecht, Roosje voor intimi, zag het levenslicht op 18 juli 1881. Haar ouders, Mozes Vecht en Diena van Hamburg, waren orthodoxe joden en woonden in de Beekstraat 38 te Elburg. Rosa groeide op als oudste van 7 kinderen. Waarom Rosa Vecht voor de verpleging koos, blijft gissen. Volgens overlevering in de familie had ze tegen de zin van haar streng gelovige vader een relatie met een niet-joodse jongen. Mogelijk vond ze het Joodse milieu te verstikkend en was haar keuze voor een opleiding tot verpleegster een manier om een eigen leven op te bouwen. In ieder geval probeerde Rosa al op 17-jarige leeftijd toegelaten te worden tot de verpleegstersopleiding van het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis te Amsterdam. Om de opleiding te volgen moest ze 23 jaar zijn en dus moest ze nog een paar jaar wachten. Op woensdag 24 april 1907 legde Rosa Vecht in Rotterdam het verpleegstersexamen af, waarna ze zich als particulier verpleegster vestigde.

Rosa Vecht in werkkleding, 1914

Verplegen aan het Belgische front

Kort na het uitbreken van de oorlog in 1914 vertrok Rosa Vecht naar het front. Waar ze precies ging werken, is onduidelijk. Volgens medicus F. S. Meijers had ze familie in België en was ze gevraagd zich te melden bij het Belgische Rode Kruis. Waarschijnlijk reisde ze tegen de zin van haar ouders naar Antwerpen, waar ze mogelijk in dienst trad bij het Antwerp British Hospital Fund aan de Leopold Boulevard. Zuster Vecht was 33 jaar en had veel verpleegervaring. Die ervaring betrof kennis, opgedaan in het ziekenhuis. Het verplegen van oorlogsslachtoffers was een stuk gecompliceerder en vereiste een gespecialiseerde expertise. Geweerkogels, granaten en besmettelijke ziekten veroorzaakten verschrikkelijke verwondingen. Met 2 operatietafels en voldoende instrumenten was het hospitaal goed geoutilleerd. De staf, waar Rosa zeer waarschijnlijk deel van uitmaakte, bestond uit 8 artsen, 20 verpleegsters en 5 verbandmeesters. Gewonde soldaten arriveerden in Antwerpen in grote groepen met de trein. Op het centraal station verdeelden legerartsen hen over de diverse hospitalen in de stad. Het hospitaal waar Rosa Vecht als verpleegster werkte, was nog maar net gebruiksklaar of de eerste 170 ernstig gewonde soldaten stroomden binnen. De 2 operatietafels draaiden op volle toeren. Bij ernstige granaatwonden volgde amputatie van ledematen en wachtte de soldaat een lange revalidatie. Desondanks was het ook gezellig in het hospitaal. Patiënten waren ontspannen, praatten en rookten, blij dat ze het overleefd hadden en weg waren uit het oorlogsgeweld. Om de mannen bezig te houden, vroeg Rosa de inwoners van Elburg om lectuur en kranten op te sturen.

 Het hospitaal in Veurne

Voor Rosa Vecht was het Antwerpse avontuur van korte duur. Op 10 oktober 1914 bombardeerden Duitse troepen de stad. Het zwaar getroffen hospitaal moest worden ontruimd en het personeel, waaronder Rosa Vecht, kreeg opdracht te vertrekken. Vanaf 18 oktober 1914 meldde ze zich in het hospitaal te Veurne. Maar ook daar was het onrustig. Tot Kerstmis waren de beschietingen op Veurne door Duitse kanonnen gering, zo’n 1 of 2 keer per week. Ook in het hospitaal vierde men dus kerst en werden de zalen versierd. Personeel en patiënten schreven lange brieven naar huis. Van thuis kwamen pakjes voor iedereen, vaak met etenswaren, kleding of andere nuttige spullen. Maar Kerstmis vormde een keerpunt, want erna werd Veurne onophoudelijk beschoten. Voor personeel en patiënten was dit een beangstigende situatie, waarbij ze nauwelijks een oog dicht deden. Ze verkeerden permanent in de angst dat een granaat het hospitaal zou raken. Ook de kamers  in de stad, waar de verpleegsters woonden als ze geen dienst hadden, lagen in de gevarenzone.

Dodelijk gewond

Op 23 januari 1915 lag Veurne opnieuw onder vuur. De bombardementen begonnen vroeg in de ochtend. Vlak voor de middag vielen 5 granaten, waarvan 3 op de Grote Markt. Een 12-jarige jongen werd dodelijk getroffen. Ook verpleegster Rosa Vecht liep op het marktplein. Ze was op weg naar haar kamer in de Noordstraat om haar koffer te pakken. Met de overgebleven verpleegsters en patiënten zou ze naar Duinkerken vertrekken. Ze werd getroffen door een granaatscherf, waarbij haar rechterbeen hoog bij de heup werd afgerukt. In allerijl bracht men haar naar het hospitaal L’Océan in De Panne. Na amputatie van haar been stierf Rosa Vecht ten gevolge van hevig bloedverlies op 33-jarige leeftijd.

Over hoe Rosa Vecht precies getroffen is, spreken de bronnen elkaar tegen. Dat heeft te maken met de chaotische situatie, waarin het ongeluk plaatsvond. Een verpleegster verwoordde de gebeurtenissen aldus: “Er was ons gezegd niet naar buiten te gaan, maar een van onze verpleegsters, ‘a Dutch girl’, ging naar haar logies om haar persoonlijke eigendommen op te halen. Toen ze het marktplein overstak explodeerde een granaat vlak naast haar. Haar been werd weggeblazen tot aan haar heup. Hoewel ze onmiddellijk hulp kreeg was er niets dat haar kon redden. Ze bloedde dood”. Ook de datum van Rosa’s  overlijden is discutabel. Sommige bronnen, waaronder de datum op haar grafsteen, noemen 24 januari als de sterfdatum. In dit artikel is 23 januari 1915 aangehouden, de datum die genoemd wordt op haar Akte van Overlijden.

Oorlogsverpleegster met een missie

Op maandag 25 januari 2015 werd verpleegster Rosa Vecht begraven op het kerkhof te Adinkerke, een dorpje in de buurt. Verpleegsters, artsen en officieren begeleidden de kist, die bedekt was met de Nederlandse vlag. De Engelse veldprediker Warren sprak een gebed uit, waarin hij de moed en dapperheid van  de ‘kleine Hollandsche nurse’ prees. Hij noemde haar een voorbeeld voor iedereen. Aansluitend zongen de aanwezigen met tranen in de ogen een Engelse hymne. Een eenvoudig houten teken met opschrift markeerde haar graf. Een Belgisch arts en 3 Engelse verpleegsters namen het op zich om de familie Vecht per brief op de hoogte te brengen van het overlijden van hun dochter en zuster.

Toen de oorlog was afgelopen, werd het stoffelijk overschot van Rosa Vecht naar Nederland gebracht en herbegraven. Op 15 januari 1920 vertrok de rouwstoet vanuit het ouderlijk huis aan de Amsterdamse Anthonie Breestraat 86. Om 10.00 uur werd Rosa Vecht opnieuw begraven op de Nederlands-Israëlitische begraafplaats te Muiderberg. Het Nieuws- en Advertentieblad voor Elburg en Omstreken maakte twee dagen later melding van de plechtigheid. Zuster Vecht is begraven op veld D, rij P met grafnummer 165.

Het overlijden van verpleegster Rosa Vecht in 1915 bleef in Nederland niet onopgemerkt. Zodra het bericht bij de familie was ontvangen, brachten de media dit nieuws. Alle landelijke dag- en weekbladen, waaronder het Nieuw-Israëlitisch Weekblad, besteedden er aandacht aan. Plaatselijke kranten zoals de Nieuwe Tilburgsche Courant namen het bericht over en zo verspreidde het nieuws zich razendsnel. In de maanden erna verschenen regelmatig artikelen, soms geromantiseerd, over het dappere sterfbed van ‘het meisje met de gazelleogen’. Voor de overzeese lezers deed Omega, pseudoniem voor journalist Balbian Verster, uitvoerig verslag van de omstandigheden waaronder Rosa was gestorven. In het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, vakblad voor de verpleging, schreef dr. A. Couvée een In Memoriam. Op 24 januari 2015, een eeuw na haar dood, legde ik namens het Florence Nightingale Instituut 33 rode rozen voor haar onder de Menenpoort te Ieper. Speciaal voor Rosa Vecht werd de Last Post geblazen.

Rosa Vecht, zo’n moedige meid in oorlogstijd.

Literatuur en bronnen

      • ‘Examens’ in Maandblad voor Ziekenverpleging, 5 (1907) 244.
      • Naamlijst der leden van den Nederlandschen Bond voor Ziekenverpleging in Maandblad voor Ziekenverpleging, 1 (1908).
      •  ‘In Memoriam Zuster Rosa Vecht’ door dr. A. Couvée in Tijdschrift voor Ziekenverpleging, 4 (1915) 107.
      •  ‘Amsterdamsche brieven’ door Omega in de Sumatra post (30-03-1915).
      • ‘Binnenland: Rosa Vecht’ in Nieuw-Israëlitisch Weekblad (12-02-1915).
      •  ‘Een daad van piëteit tegenover Zuster Vecht’ door dr. F. S. Meijers in Tijdschrift voor Ziekenverpleging, 11 (1915) 398-399.
      • ‘Eene heldin!’ in Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië (08-04-1915).
      • ‘Een Hollandsche verpleegster op het slagveld gedood’ in Nieuwe Tilburgsche Courant ( 21-2-1915).
      • ‘Overlijdensadvertentie’ in Algemeen Handelsblad (07-02-1915).
      • ‘Overlijdensadvertentie’ in Nieuw-Israëlitisch Weekblad (12-02-1915).
      • H. Souttar, A surgeon in Belgium (Londen 1915).
      • The Macmillan Company, A war nurse’s diary.Sketches from a Belgian Field Hospital (New York 1918).
      • ‘Begrafenis Rosa Vecht’ in Algemeen Handelsblad (15-01-1920).
      • Luc de Munck, De Grote Moeder in de Grote Oorlog. Hulpverlening van het Rode Kruis tijdens de Eerste Wereldoorlog (Ieper 2000).
      • Philip Perneel, ‘Standbeeld voor een vergeten heldin’ in De Stentor (Zwolle, 13-12-2008).
      • Paul Moeyes, Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Utrecht 2011).
      • Yvonne McEwen, In the company of nurses. The history of the British Army Nursing Service in the Great War (Edinburgh 2014).
      • Leo van Bergen, Zacht en Eervol. Lijden en sterven in de Grote Oorlog 1914-1918 (Manteau 2014).
      • Willem van Norel, Joods leven in Elburg (Elburg 2014) 193-198.

 

Een jarig vakblad

Jeltje de Bosch Kemper (li) en Anna Reynvaan, grondleggers eerste vakblad (1890)

In 2020 staat er een modern opgeleide HBO-verpleegkundige aan je bed, zo was de belofte in 2015. Immers, met de invoering van het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing brak er voor verpleegkundigen een nieuw tijdperk aan. Maar hoe bijzonder is dat eigenlijk? Wie de oude nummers van verpleegkundige tijdschriften erop naslaat, komt al snel tot de conclusie dat ‘opleiding’ voortdurend onderwerp van gesprek was. Vooral in het Maandblad voor Ziekenverpleging, opgericht in 1890 stond het thema ‘opleiding’ hoog op de agenda. Dit vakblad, nu TVZ. Verpleegkunde in Praktijk en Wetenschap bestaat in september 2020 al 130 jaar, een jubileum dus. 

De redactie bepaalt

Het eerste nummer van het huidige TvZ verscheen op 15 september 1890. Het tijdschrift, dat toen Maandblad voor Ziekenverpleging heette,  was vooral bedoeld om de ‘ziekenverpleging’ als nieuw werkterrein te promoten. Jeltje de Bosch Kemper, zelf geen verpleegster, en Anna Reynvaan namen het initiatief. De vierkoppige damesredactie, met daarin drie verpleegster, kwam onder toeziend oog van de artsen Gunning en Van Deventer te staan. Medici  hadden tot ver in de 20ste eeuw een belangrijke vinger in de pap als het om het redigeren van de inhoud ging. De grote belangstelling vanuit de medische beroepsgroep voor de ziekenverpleging was niet zo verwonderlijk. Ziekenhuisdirecties hadden er belang bij dat ‘hun’ verpleegsters een goede opleiding kregen. Verpleegsters woonden, leefden en werkten in het ziekenhuis. Ze kregen er een 3-jarige opleiding volgens het zogenaamde inservice-systeem, waarbij het ziekenhuis zowel opleider als werkgever was. Het Maandblad fungeerde daarbij als spreekbuis van het ziekenhuis. Medici hadden een duidelijke mening over het profiel van de verpleegster en publiceerden talloze artikelen over de opleiding in het Maandblad, dat vanaf 1913 het Tijdschrift voor Ziekenverpleging heette.

Eerste pagina van het Maandblad voor Ziekenverpleging, 1890

Verpleegkundigen aan het woord

Vanaf de Tweede Wereldoorlog kreeg de beroepsgroep meer grip op het eigen beroepsprofiel. Het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, ondergebracht in een stichting, was vanaf 1947 in handen van de Federatie, koepel van beroepsorganisaties. Vanaf dat moment  was het thema ‘opleiding’ niet meer uitsluitend het aandachtsgebied van artsen, verpleegsters zélf publiceerden nu over hun opleiding. Om inspiratie op te doen reisden redactieleden naar het buitenland om te kijken hoe de opleiding daar georganiseerd was. Het grote verschil bleek de structuur van de opleiding: de inservice-opleiding in Nederland versus de ‘nursing schools’ in het buitenland. Vanaf de jaren ’60 begon ook in Nederland het debat over dagopleidingen, zij het aarzelend. Echter, de toenemende specialisatie van ziekenhuizen vereiste beter opgeleide verpleegsters en de inservice opgeleide verpleegster bleek hiervoor onvoldoende toegerust. In het Tijdschrift voor Ziekenverpleging laaide de discussie op. De uitkomst leidde tot een nieuwe Hbo-opleiding voor verpleegkundigen. In september 1972 gingen twee nieuwe opleidingen van start met een startsubsidie van 600.000 gulden: de Katholieke Hogere School voor Verpleegkundigen te Nijmegen en het Seminarium voor Gezondheidszorg te Utrecht. Vanaf dat moment was dit nieuwe type verpleegkundige niet meer weg te denken uit de Nederlandse gezondheidszorg.

Dynamisch beroep  

In de tweede helft van de 20ste eeuw kwamen er steeds meer gespecialiseerde vakbladen. Daar was behoefte aan en daar was ook ruimte voor. En ook daar was ‘opleiding’ vaak een centraal thema. In 2015 stond de beroepsgroep opnieuw aan de vooravond van een ingrijpende verandering in de opleiding voor verpleegkundigen. Het verschil met de jaren ervoor was dat verpleegkundigen die noodzaak tot verandering zelf signaleerden. Dat was pure winst en bewijst maar weer eens dat de beroepsgroep niet statisch is, maar meebeweegt met vragen uit de samenleving. Dat is prachtig en noodzakelijk en het geeft aan hoe belangrijk zo’n vakblad is, al 130 jaar lang.

 

Van Florence naar Frederike

‘Met blijdschap geef ik kennis van… ‘ de eerste nieuwsbrief van Bureau Wiegman. In november 2019 heb ik, Nannie Wiegman, een periode van ruim 20 jaar bij het Florence Nightingale Instituut, dat tot 2007 Nationaal Museum Verpleging en Verzorging heette, afgesloten. Een geweldige tijd, leerzaam, interessant en ook pittig. En hoe ga je dan verder. Aangezien de geschiedenis van verpleging en verzorging in mijn DNA zit, ben ik in januari 2020 Bureau Wiegman gestart.

Wat gaat Bureau Wiegman dan precies doen? Aan het begin van 2020 was dat eigenlijk geen vraag. Er wachtte een volle agenda met een aantal lezingen in diverse ziekenhuizen en instellingen. Over leiderschap, over de verzorging, over Nightingale en over nog meer belangrijke thema’s. Maar er kwam een pandemie en dat veranderde alles. Covid-19 gooide flink roet in het eten, maar ja, bij wie niet, zou je zeggen. De tijd van lezingen in het land komt langzaam weer terug, zij het soms in online vorm. Tegelijkertijd was er ineens tijd om een aantal langgekoesterde plannen van de plank te halen, nieuwe uitdagingen dus.

In deze nieuwsbrief licht ik een tipje van de sluier op over mijn toekomstplannen: er wordt gewerkt aan een modern lesboek voor het onderwijs in de vorm van een e-boek. Dat vordert gestaag en als het klaar is, kunnen de nieuwe verpleegkundigen en verzorgenden er veel van opsteken. Daarnaast schrijf ik een nieuwe en ook onthullende  biografie over Frederike Meijboom, die tot op 100-jarige leeftijd actief betrokken was bij de verpleging. Als directeur van de Stichting Zuster Vernède ga ik samen met het bestuur een flinke boost geven aan het onderzoek naar de geschiedenis van verpleging of verzorging. We gaan het stimuleren en waar mogelijk financieren. En tenslotte, waarom loopt mijn weg van Florence naar Frederike? Omdat de geschiedenis van de verpleging ertoe doet!

Lees hier de nieuwsbrief: https://eds1.mailcamp.nl/display.php?N=3245&S=4748&List=1281

Wat weet jij van Frederike Meijboom?

Frederike Meijboom met haar verpleegsters. Bergweg Ziekenhuis te Rotterdam (1921)

Sinds begin 2020 ben ik bezig met onderzoek naar het leven en werken van Frederike Meijboom (1871-1971). Over 3 jaar moet er een mooi boek over deze veelbesproken verpleegkundige op de plank liggen. Genoeg werk te doen dus!

Waarom eigenlijk Meijboom?

Er zijn natuurlijk tal van invloedrijke verpleegkundigen aan te wijzen die het verdienen om in het zonnetje gezet te worden. Dat doen wij ook veel te weinig. Ik zou er zo tientallen kunnen noemen. Waarom heb ik er dan voor gekozen om Frederike Meijboom tot speerpunt van mijn onderzoek te maken? Toen ik in 1970 (70/4 om precies te zijn) aan de ‘Verpleegstersschool van de Vrije Universiteit’ met mijn opleiding begon, werd Meijbooms naam met ontzag genoemd. De ‘Verpleegstersschool’ opende op 1 oktober 1961 zijn deuren en had binnen de ziekenhuis- en universiteitsstructuur een zelfstandige positie. Binnen het toenmalige opleidingsveld was dit een noviteit. Aly van der Meij-de Leur was verpleegkundig-docente met als specialiteit het vak geschiedenis, toen nog een verplicht onderdeel van het curriculum. Aly van der Meij kon prachtig vertellen, ook over Meijboom. Ze kwam dan ook vaak bij Fré, zoals ze haar noemde, over de vloer om de hoofdstukken uit haar nieuwe boek ‘Van olie en wijn’ te bespreken. Aly werd stelselmatig door haar Alida genoemd, dat vond Meijboom stijlvoller. Ik smulde van deze verhalen. Soms betrapte ik me erop dat ik geschiedenis eigenlijk veel leuker vond dan verplegen. Wel, dat heeft er ook toe geleid dat ik later geschiedenis ben gaan studeren.

Frederike Meijboom aan het werk op latere leeftijd

Daarom dus Meijboom

Het leven en de carrière van Frederike Meijboom intrigeren mij sindsdien mateloos. Ze heeft namelijk de transformatie van het oude gasthuis naar het ‘moderne’ ziekenhuis meegemaakt en er zelf ook een bijdrage aan geleverd. Ze was (adjunct)-directrice tijdens die woelige periode in drie ziekenhuizen en heeft daar ook uitvoerig over geschreven. Ze heeft in die ziekenhuizen een aantal baanbrekende vernieuwingen in gang gezet. Maar dat niet alleen. Ook na haar pensioen in 1926 bleef ze nog tot haar 100ste in 1971 actief op diverse terreinen zoals op dat van de opleiding, van de beroepsorganisaties en bij de GGZ. En dat er na haar dood zoveel awards, straten en symposia naar haar vernoemd zijn, is ook niet voor niets. Alle reden om juist deze verpleegkundige uit te kiezen voor een biografie, zou je zo zeggen. Of zit er toch nog een addertje onder het gras en hebben we Meijboom teveel op een voetstuk geplaatst? Dat vereist onderzoek.

Help je mee?

Kortom, wie was Frederike Meijboom en welke invloed heeft ze werkelijk gehad op de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep? Deze verpleegkundige, die de respectabele leeftijd van 100 jaar bereikte, verdient nader onderzoek. Ik ga het allemaal uitzoeken en kan de hulp van oud-collega’s en andere geïnteresseerden daarbij goed gebruiken. Dus, ken je iemand die Frederike Meijboom persoonlijk nog heeft gekend? Of heeft ze nog bij jouw examendiner gezeten? Weet je mooie verhalen over haar? Als dat zo is, dan hoor ik het heel graag!

Ik zie je bericht graag tegemoet op nannie@bureauwiegman.nl. Zo kunnen we er samen iets moois van maken!

 

Innovatieve zuster Stieltjes

Patiëntjes met wijkverpleegster Antje Stieltjes rechts achter

Verpleegkundigen zijn innovatief en vindingrijk. Flexibel als ze zijn zoeken ze voor elk probleem een passende oplossing. Meestal hoor je daar niet zoveel over in de pers. Een historisch uitzondering hierop is de uitvinding die wijkverpleegster Antje Stieltjes aan het eind van de 19de eeuw deed. De wijkverpleging als beroep stond nog maar net in de steigers, maar Stieltjes gaf er een stevige impuls aan. Wat was er aan de hand?

Helaas, een verjaardagspartijtje

In 1898 vond in ‘s Gravenhage de Nationale Tentoon­stel­ling van Vrouwenar­beid plaats. Dit evenement werd georga­ni­seerd in navolging van soortge­lijke mani­festa­ties in Chicago, Brussel en Kopenha­gen. De tentoonstel­ling was bedoeld om te laten zien op welke terrei­nen de Neder­landse vrouw anno 1898 werkzaam was. De historische betekenis van de tentoonstelling was groot, want de zg. ‘vrouwenzaak’ kwam hierdoor maandenlang volop in de belangstelling te staan. Tijdens de tentoonstelling was er veel aandacht voor de ziekenverpleging, een belangrijk opkomend beroep. Zo was er een twee­daags con­gres op 1 en 2 september met lezin­gen over de zieken­verple­ging in algemene ziekenhui­zen, over de wijkver­ple­ging en over de eerste hulp bij onge­lukken. Omdat adjunct-directrice Anna Reynvaan zich had afgemeld -ze moest een verjaardagspartijtje organiseren- hield dr. J. Kui­per, direc­teur van het Wilhelmi­nagasthuis te Amsterdam, de openingslezing, waarin hij vrouwen opriep zich aan het ‘schone werk’ van de ziekenverple­ging te wijden.

Zilveren medaille met inscriptie in houten doosje, 1898 (coll. FNI)

Een verpleegkundige uitvinding

Er was ook een tentoonstelling over ziekenverpleging met tal van objecten, foto’s en reclamemateriaal. De ster van deze tentoonstelling werd zuster Antje Stieltjes met de uitvinding van de eeuw: het Werkmansverband. Deze creatieve zuster, wijkver­pleegster van de Protestantenbond in Deven­ter,  had een nieuw verband bedacht voor patiënten met eczeem, een nare aandoening waar vooral arbeiders veel last van hadden. Het Werkmansver­band was zo inge­nieus geconstrueerd dat een patiënt, die er mee verbonden was, gewoon ermee aan het werk kon. Het hoefde niet meer, zoals eerder, elke dag verschoond te worden. Zuster Stiel­tjes’ uit­vinding werd alom geroemd, ook door medi­ci. Ze had bovendien nog een speciale tas inge­stuurd, waarin alles zat wat een wijkverpleegster bij de verpleging van arme zieken nodig had. De tas had een dubbele bodem met ringen waarin zalfpotjes en flesjes stonden. Bovendien was er ruimte voor allerlei scheurlinnen, nodig voor het aanleggen van verbanden. De inzending van zuster Stieltjes bracht menigeen in verrukking en na sluiting van de Natio­nale Tentoon­stelling van Vrou­wen­arbeid kreeg deze vindingrijke wijkverpleeg­ster een konink­lijke onder­schei­ding in de vorm van een zware zilveren medaille in houten doosje. Haar naam stond erin gegraveerd.

Een Duits popje

Om het Werkmansverband te laten zien had zuster Stieltjes een popje gekocht en verbonden met het verband. Op de tentoonstelling kon je het bewonderen in de vitrine. Wat was dat eigenlijk voor soort popje dat Antje Stieltjes in 1898 gebruikte voor haar demonstratie? Het popje was van Duitse makelij. In de 19de eeuw stond Duitsland bekend om zijn speelgoedindustrie. Vooral in Thüringen waren tal van fabriekjes gevestigd die handgemaakt speelgoed, vooral poppen, produceerden. Er is trouwens nog steeds een speelgoedmuseum gevestigd. Het popje kwam uit de fabriek van Armand Marseille. Marseille was geboren in 1856 in St. Petersburg in Rusland en emigreerde in de jaren ’60 met zijn familie naar Duitsland. Daar kocht hij in Sonneberg een speelgoedfabriek, die zich vanaf 1885 specialiseerde in produceren van porseleinen poppenkopjes. De fabriek bleef tot ca. 1930 bestaan en produceerde op hoogtijdagen wel 1000 porseleinen kopjes per dag.

Taxatie van het popje

Toen ik als directeur van het museum het popje van zuster Stieltjes in handen kreeg, had ik geen idee van de afkomst. In 2008 heb ik Carita van Woerden, gespecialiseerd in poppen, gevraagd het popje te taxeren. Ze heeft het vervolgens heel voorzichtig uitgekleed en de kenmerken vastgelegd. De samenvatting van het taxatierapport is als volgt: “Het is een meisjespop met een porseleinen kopje. Ze heeft bruine slaapogen, een open mondje met vier tandjes boven. Het lijfje is ook geproduceerd door Marseille. Het materiaal van de romp is papier-maché. De armen zijn 3-ledig en gemaakt van papier-maché en hout, evenals de 2-ledige beentjes. De lengte van het popje is 32 cm, de pruik is van bruin mohair en de kleding is het ‘Werkmansverband’”.

Een bijzonder popje dus, gehuld in een bijzondere uitvinding van een wijkverpleegkundige.

 

 

Vrije verpleegsters

Vrije verpleegsters in de wijkverpleging, ca. 1950

De discussie over zzp-ers in de zorg is actueel. Met alle veranderingen in het financieren van de zorg is ook de rol van de zelfstandige zorgprofessional trending topic. Vragen als ‘hoe vind je als zzp-er je cliënten’, ‘welke tarieven kan ik hanteren ’en ‘hoe zorg ik ervoor dat mijn kennis op peil blijft’, houden iedere zelfstandig werkende verpleegkundige bezig. Om nog maar te zwijgen over het regelen van je eigen verzekering en pensioen. Soms wordt de verworven vrijheid noodgedwongen weer ingeruild voor een vaste baan. Dat geeft tenminste zekerheid.

Op zoek naar een man

Als zelfstandig verpleegkundige je brood verdienen, is niet nieuw. Vanaf de start van het verpleegstersberoep in 1880 waren er verpleegsters die na hun opleiding meteen voor zichzelf begonnen. Na drie jaar gedrild te zijn in een ziekenhuis wisten ze niet hoe snel ze de deur van datzelfde ziekenhuis achter zich dicht moesten gooien. Er lagen dan twee wegen open voor deze naar vrijheid snakkende meiden: de wijkverpleging of zich vestigen als particulier verpleegster, een zzp-er avant la lettre dus. Koos je voor de  wijkverpleging, dan koerste je op zekerheid met een dienstverband bij een kruisvereniging of kerkgenootschap. Binnen die vaste werkkring was de wijkverpleegster een behoorlijk vrije en onafhankelijke professional. Wie haar zinnen zette op eigen ondernemerschap, wist dat dit financiële onzekerheid betekende. Toch kozen veel verpleegsters voor deze werkvorm. Het had immers zo zijn voordelen. Voor ongehuwde vrouwen, -en dat waren verpleegsters-, was particulier verplegen een van de weinige mogelijkheden om nog in contact te komen met huwbare mannen. Zo verpleegde particulier verpleegster Julia van Stockum de beroemde schrijver Arnold Aletrino, die na de dood van zijn vrouw in 1897 in een ernstige depressie verzonk. Julia, die ‘en passent’ het huishouden deed, trouwde met Aletrino in 1898. Het werd een prima koppel met grote passie voor de verpleging als beroep.

Particuliere verpleegsters adverteerden in het Maandblad voor Ziekenverpleging, 1902

Het uitzendbureau

De problemen waar particuliere verpleegsters vroeger tegenaan liepen, verschillen nauwelijks van die van nu. Vooral het vinden van voldoende cliënten was een voortdurende bron van zorg. Zonder patiënten immers geen inkomen. En verzekering, pensioen en kamerhuur vormden vaste kostenposten. Daarom startten verplegers, meestal mannen, met zogenaamde ‘Adresbureaus’, een soort uitzendbureaus. Hier konden particuliere verpleegsters zich tegen vergoeding en na een referentie van de dokter bij aansluiten. Ze kwamen dan op een wachtlijst te staan en waren zo eerder verzekerd van werk. En was er geen werk meer? Dan konden ze altijd weer bij het ziekenhuis of een andere zorginstelling aankloppen en in loondienst gaan. Zoals zzp-ers tegenwoordig ook weer doen. Niets nieuws onder de zon dus.

 

Verpleging en de vrouwenbeweging

Wijkverpleegster Antje Stieltjes aan het werk, ca. 1900

Verplegen was vroeger zo’n typisch vrouwenberoep, nog steeds trouwens. Waren die vroegste verpleegsters daarmee ook feministes? Hadden ze bijvoorbeeld relaties met de emancipatiebeweging? Deden verpleegsters mee aan acties voor vrouwenkiesrecht? Liepen ze voorop in uniform bij demonstraties, zoals de Engelse verpleegsters? Uit onderzoek blijkt dat in de meeste Europese landen inderdaad het geval was.  In Nederland is die relatie nagenoeg afwezig. Hier vind je in de archieven geen namen van verpleegsters die lid waren van een vrouwen- én een verpleegstersorganisatie. Op een enkeling na, zoals Jeanne van Lanschot Hubrecht. Waarom die relatie afwezig was, vraagt om nader onderzoek. Blij verrast was ik daarom toen bleek dat er in 1898 tóch een link te vinden was tussen verplegen en de vrouwenbeweging.

Wijkverpleegster Antje Stieltjes (1866-1931)

Het begon allemaal met een telefoontje van een voor mij onbekende wijkverpleegkundige. Ze vroeg mij naar een dorp in de provincie Brabant te komen. Bij een boerderijtje aangekomen volgde ik de wijkverpleegkundige naar binnen. In het schemer zat een oude dame in een ouderwetse leunstoel. We maakten kennis en dronken een kopje thee. Ik had geen idee wat me wachten stond. De oude dame vroeg me: “Ben jij de auteur van dat artikel over zuster Antje Stieltjes?” Ja, zo’n artikel had ik inderdaad geschreven. Samen met een aantal collega’s hadden we in 1998 een bundel gemaakt over de 100-jarige herdenking van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Deze tentoonstelling vond plaats in 1898 ter gelegenheid van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina. Dat was in 1898 zo’n happening, dat de Nederlandse vrouwenbeweging in Den Haag een tentoonstelling organiseerde. Dit werd een enorm succes. Tot slot van de tentoonstelling schreef een commissie van deftige dames een wedstrijd uit met de vraag: welke vrouw in Nederland heeft iets bijzonders gemaakt, geborduurd, bedacht of ontwikkeld? Stuur het ons toe en win een van de felbegeerde medailles met beeltenis van koningin Wilhelmina. Talloze vrouwen gingen aan het knutselen en stuurden hun eigen gemaakte producten in. Van al die kunstwerkjes was 100 jaar later bijna niets bewaard gebleven. Of toch wel?

Het popje in het Werkmansverband, ca. 1898 (coll. FNI)

De pop van zuster Stieltjes

In het archief had ik ontdekt dat Antje Stieltjes, wijkverpleegster van beroep, in 1898 een zilveren medaille had gewonnen. Antje was een creatieve wijkverpleegster, zo bleek. Zij had een nieuw verband had ontwikkeld voor mannen met ernstig exceem, het zg. Werkmansverband. Toen ze hoorde over de prijsvraag, kocht ze een popje en verbond dat met het door haar bedachte Werkmansverband. Vervolgens stuurde ze het aangeklede popje naar de jury, die de prijsvraag had uitgeschreven. In september 1898 kreeg Antje bericht dat ze de zilveren medaille had gewonnen.

Kippenvel

De oude dame keek me aan en zei “wat ben ik blij dat je zuster Stieltjes met dit artikel uit de vergetelheid hebt gehaald, want Antje was mijn stiefmoeder, die mij in 1905 adopteerde. En dankzij jouw artikel weet ik eindelijk wat er in die oude schoenendoos op zolder zit”. De wijkverpleegkundige ging even weg en kwam terug met een doos, die de oude dame mij overhandigde. Toen ik die doos open deed, kreeg ik kippenvel. Daar lag het popje van zuster Stieltjes uit 1898, in het Werkmansverband, teer, klein maar heel gaaf. Ik heb er minutenlang ademloos naar zitten kijken. Ook de zilveren medaille en foto’s van zuster Stieltjes zaten erbij. Het popje ging weer veilig in de doos en we namen ontroerd afscheid van elkaar. Twee weken later ontving ik een rouwkaart. De oude dame was overleden en ze schonk het popje, de medaille en de foto’s aan het Florence Nightingale Instituut waar ik directeur was. En zo zie je maar, er is dankzij het popje van zuster Stieltjes toch een relatie tussen de verpleging en de vrouwenbeweging in Nederland.

Beroepscode en ethiek

Elektroshock apparaat uit de jaren ’50 van de vorige eeuw (coll. FNI)

Hoe zit het eigenlijk met de beroepscode? Verpleegkundigen en verzorgenden in Nederland hebben een gezamenlijke beroepscode. Dat is bijzonder, want daar hebben ze lang op moeten wachten. Iedere organisatie had een eigen interpretatie van de beroepscode. Maar vanaf  2015 is er één ethisch uitgangspunt op basis waarvan zorg wordt verleend. De samenwerking tussen V&VN, NU’91, FNV Zorg en Welzijn, CNV Zorg en Welzijn en enkele kleinere partijen hebben dit mogelijk gemaakt. Elke verpleegkundige en verzorgende kan hiermee uit de voeten: dit is ons vak, zo moeten we het uitoefenen.

‘Ethische wenken’

Rond 1900 bestond er ook zoiets als een beroepscode. Dat heette toen ‘ethische wenken’ voor de verpleegster, gebaseerd op de basisprincipes zoals Florence Nightingale ze beschreef in haar ‘Notes on Nursing’ uit 1859. De eerste Nederlandse leerboeken, geschreven door artsen, begonnen ook altijd met ethische regels. Artsen wisten heel goed hoe verpleegsters zich behoorden te gedragen. Gehoorzaamheid stond daarbij voorop. Toen de eerste verpleegkundig-directrices vanaf 1910 zelf leerboeken gingen schrijven, besteedden zij ook altijd aandacht aan de ethiek van de verpleging. Populair werden in de jaren ’30 de 10 geboden van verpleegster en docente Heleen Melk (1888-1973). Ze zijn tot op de dag van vandaag de moeite van het lezen waard. Natuurlijk, het is ouderwets geformuleerd, maar de kern is hetzelfde: mooi en beschaafd verplegen, met gebruik van hart, hoofd en handen. Toen de verpleging na 1930 steeds verder verdeeld raakte door de verzuiling schreven protestantse en katholieke leiders ieder hun eigen beroepscodes, gebaseerd op het christelijk geloof en bedoeld voor hun eigen achterban.

Ongehoorzaam

Maar wat heb je als verpleegkundige aan een nationale beroepscode? Ik wilde dat ik in de jaren ’70 zo’n beroepscode had gehad. Als piepjonge leerling-verpleegkundige werkte ik toen op de psychiatrische afdeling, een PAAZ heette dat, van een middelgroot ziekenhuis. Het statige gebouw bestaat inmiddels al lang niet meer. Zonder enige kennis van psychiatrische verpleging werd ik ingeroosterd om de psychiater te assisteren bij de wekelijkse elektroshock behandeling. Elke dinsdagochtend kwamen zo’n 10 patiënten langs om deze behandeling te ondergaan. Na 1 ochtend assistentie was het me duidelijk dat dit een onmenselijke behandeling was. Niet verdoofd en zonder enige compassie kregen voornamelijk depressieve patiënten de elektroden tegen de slapen geplaatst met een mensonterende epileptische aanval tot gevolg. Ik vond het vreselijk om aan te zien. Toen ik weer ingeroosterd werd, weigerde ik te assisteren. De dienstdoende psychiater was buiten zichzelf van woede om zoveel ongehoorzaamheid. Hij verzekerde mij dat mijn weigering om hem te assisteren mijn ontslag betekende. Daar schrok ik natuurlijk wel even van maar ik heb die dreiging soeverein naast me neergelegd. ‘Dokter, dit doe ik dus niet’, was mijn reactie. Ik ben niet ontslagen en er kwam zelfs een aanpassing in de procedure rond de elektroshock behandeling. Protesteren helpt dus!

Glazen injectiespuiten, jaren ’50

Beroepscode

Wat was het achteraf een steun geweest als ik me had kunnen beroepen op een universele beroepscode. Als ik had kunnen zeggen dat ik weigerde omdat het mijn taak als verpleegkundige was ‘de gezondheid en veiligheid van de patiënt niet in gevaar te brengen’, zoals in de code staat. Wat een geluk dat zo’n universele beroepscode er nu wél is en dat verpleegkundigen en verzorgenden zich daarop kunnen beroepen.