De Prinsengracht was Cobi’s thuis

Het plakboek van Cobi Hoogendijk (coll. FNI)
Wie tot de jaren ’70 in een ziekenhuis de opleiding tot verpleegkundige volgde, deed dat volgens het inservice-systeem. Die manier van opleiden zorgde ervoor dat je na 3 jaar vaak een warme band met je ziekenhuis en je medeleerlingen ontwikkelde.
“Ons gaat het in ieder geval goed”
In de vele foto- en plakboeken uit die tijd is goed te zien hoe belangrijk je opleidingsziekenhuis was. Het plakboek van Cobi Hoogendijk, werkzaam in het Prinsengracht Ziekenhuis te Amsterdam, is daar wel een heel mooi voorbeeld van. Cobi was daar in 1949 met 13 andere meisjes aan de A-opleiding begonnen. De A staat voor de Algemene Ziekenverpleging. Met haar 26 jaar behoorde Cobi tot de categorie oudere leerlingen. Ze viel om meerdere redenen uit de toon. Cobi sprak namelijk met een Duitse tongval, iets dat zo kort na het einde van de Duitse bezetting opviel en niet overal werd geapprecieerd. Over haar achtergrond, waar ze vandaan kwam en wat ze voor 1949 gedaan had, was Cobi nogal gesloten, zo vertelden haar oud-medeleerlingen mij. En wie het boek Ons gaat het in ieder geval goed van Ingrid Hoogendijk, Cobi’s nicht, leest begrijpt onmiddellijk waarom. Het familiearchief en de brieven van Cobi zijn de bronnen voor dit aangrijpende leven, dat tevens gebruikt is voor dit artikel.

Cobi Hoogendijk in het Prinsengracht Ziekenhuis (1949)
Jeugd in Oost-Pruisen
Cobi Hoogendijk (1923-2004) was het jongste kind van de Rotterdamse stoffenhandelaar Michiel Hoogendijk. Het ging de stoffenhandelaar na de Eerste Wereldoorlog voor de wind en in 1922 kwam hij in het bezit van landgoed ‘Schakenhof’. Het landgoed was gelegen in Oost-Pruisen, het gebied tussen Polen en Litouwen en tot 1945 Duits. Na enig wikken en wegen besloot hij er met zijn vrouw Johanna en hun zes kinderen te gaan wonen. Ineens was hij landgoedeigenaar met een schare personeel, een grote veestapel en uitgestrekt akkerland. Zijn familie in Nederland bekeek met lichte jaloezie de foto’s van al die welvaart. In 1923 kwam de jongste van het gezin ter wereld, Cobi. Ze had een gelukkige jeugd in ‘Schakenhof’ en werd een echt buitenkind. Ze genoot van de natuur, de koeien en de paarden. Uren reed ze te paard door de dichte bossen en over de uitgestrekte velden. Cobi was ook een hulpvaardig kind en stak gemakkelijk de handen uit de mouwen.
Toen begin jaren ’30 het Nationaalsocialisme in Duitsland opkwam, dacht de familie Hoogendijk dat ze daar als Nederlanders niet zo’n last van zouden krijgen. Dat pakte anders uit. Vanaf 1940 waren de gevolgen van de oorlog ook op het landgoed steeds duidelijker merkbaar. De invordering van de veestapel en de graanoogst maakten dat de familie de broekriem aan moest trekken. Ondanks schaarste bood het landgoed ruimhartig onderdak aan de vele vluchtelingen die, op de vlucht voor de Russen, aanklopten voor voedsel en onderdak. Bij de familie Hoogendijk stond de deur altijd open en Cobi draaide haar hand er niet voor om voor 40 personen brood te bakken.
Op de vlucht
In de zomer van 1944 kwam er een einde aan de relatieve rust op landgoed ‘Schakenhof’. Het optrekkende Russische Rode leger zorgde voor grote onrust in de Oost-Pruisische provincie. Verhalen over gruwelijke wreedheden, slachtpartijen en verkrachtingen deden inwoners massaal op de vlucht slaan voor het dreigende gevaar, richting het Westen. Ook op ‘Schakenhof’ stonden vanaf oktober ’44 de vluchtwagens met huisraad en eten klaar. In haar brieven schrijft Cobi dat ze zich niet kan voorstellen dat de familie zou moeten vluchten, maar tegelijk is ze bang nu de invasie van de Russen opkomst is.
Op 13 januari 1945 viel het Rode leger Oost-Pruisen binnen. Tien dagen later, op 23 januari, vluchtte de familie Hoogendijk met 16 volgepakte wagens. In de nacht is het 20 graden onder nul. De vlucht werd dramatisch. De hoog opgeladen boerenkarren, de vermoeide vluchtelingen, de vele kinderen en het in der haast meegenomen vee zorgden voor enorme karavanen, die de smalle landweggetjes volledig verstopten. De vluchtroutes raakten nog voller door zich terugtrekkende Duitse troepen. Samen met een knecht leidde Cobi de ‘treck’ van de 16 wagens door de chaos heen. Tijdens de overnachting in een Duits vliegkamp hielp Cobi de enige hospitaalsoldaat met het verplegen van de zieken. Tijdens de dramatische tocht verloor het gezin elkaar door de onoverzichtelijke situatie uit het oog. De vlucht ging langzaam en het Rode leger zat hen op de hielen. Op 6 februari 1945 vielen Cobi en haar vader in handen van de Russen en raakten ze elkaar kwijt. “Vervolgens begon de gruwzaamste nacht van de gehele vlucht. De meisjes en vrouwen werden hardhandig van de wagens getrokken en het bos in gesleurd. Je hoorde de angstkreten en het jammerlijk geroep om hulp”, aldus Cobi (citaat uit Ons gaat het in ieder geval goed, pag. 307). Voor Cobi Hoogendijk begon een negen maanden durende gevangenschap in handen van soldaten die bekend stonden om hun wrede mishandelingen en gruwelijke verkrachtingen. De familie Hoogendijk bleef met elkaar in contact via schaarse brieven. In die brieven beschreef Cobi, toen 22-jaar oud, de ellende, het verdriet, de onmacht en de zorgen om haar ouders. Na 9 maanden gevangenschap volgde haar vrijlating op 20 september 1945.
Zuster Hoogendijk
Na haar vrijlating was er weinig over van de eens zo vrolijke Cobi. Ze was een zenuwinzinking nabij, kreeg roodvonk, had last van galaanvallen en gonorroe. Ze werkte nog een tijdje als hulpverpleegster in het ziekenhuis in het Duitse Dietz en hielp haar zus die een groot gezin had. Ze twijfelde wat te doen. Toen ze een nieuw Nederlands paspoort kreeg, vertrok ze op 6 juli 1948 met de trein naar haar broer Pieter Hoogendijk in Nederland. Daar kwam ze enigszins tot rust. Na korte tijd besloot ze haar hart te volgen. Ze had al in barre omstandigheden de nodige verpleegervaring opgedaan en meldde zich in 1949 aan bij het Amsterdamse Vereniging voor Ziekenverpleging. Ze wilde in het Prinsengracht Ziekenhuis de opleiding tot verpleegster volgen. Haar toelating was geen probleem. Na de oorlog was er een groot tekort aan verpleegsters. Bovendien kwam Cobi uit een nette familie en had ze de nodige verpleegervaring. Dit werd voor haar het begin van een leven in rustiger vaarwater. In 1952 behaalde ze samen met 13 leerlingen het A-diploma, in oktober 1955 de aantekening voor kraamverpleging en al snel werd zuster Hoogendijk hoofdverpleegster. Volgens enkele oud-collega’s die ik sprak, vormde zuster Hoogendijk samen met directrice Mariana Stenvers (1894-1979) een goed team. Ze was zorgzaam en lief voor de patiënten, aldus een van haar oud-collega’s, maar tegelijk ook eenzelvig en ondoorgrondelijk. “Ze sprak nooit over haar afkomst of waarom ze met een Duitse tongval sprak, je leerde haar nooit echt kennen”.
Daarom was de Prinsengracht Cobi’s tweede thuis
Het Prinsengracht Ziekenhuis, gelegen in hartje Amsterdam, kende een lange traditie. Het statige gebouw dateerde uit 1857 en had sinds de 19de eeuw weinig verandering ondergaan. Toen Cobi Hoogendijk in 1949 aan haar opleiding begon, telde het ziekenhuis, vaak de ‘Gracht’ genoemd, 65 bedden. Die wel heel kleine schaal maakte het tegelijk tot een overzichtelijk ziekenhuis, waar iedereen elkaar kende, van hoog tot laag. De artsen, de portiers, de tuinmannen, de leerlingen en de gediplomeerden kenden elkaar bij naam en toenaam. Een heel verschil met het verderop gelegen Onze Lieve Vrouwe Gasthuis met zijn 550 bedden.
Tijdens hun 3-jarige opleiding brachten leerling-verpleegsters veel tijd met elkaar door. Ze woonden en werkten samen, ze kregen ’s avonds samen les en ze ontspanden zich allemaal in dezelfde recreatiezaal, met piano. In de zomer was het platte dak van het ziekenhuis een gewilde plek om te slapen of te zonnebaden. Dat gedwongen samenzijn zorgde voor een hechte sfeer waar vriendschappen voor het leven tot stand kwamen. Van het Prinsengracht Ziekenhuis is bekend dat de saamhorigheid groot was. De sfeer was er vrolijk en elke gelegenheid werd aangegrepen om een feestje te bouwen: cabaretvoorstellingen, jubilea, verjaardagen en vooral de christelijke feestdagen. Met Kerstmis als absolute hoogtepunt, wanneer de zusters vanaf 6 uur s ’morgens zingend door het ziekenhuis trokken, gevolgd door een kerstontbijt. De onderlinge saamhorigheid werd bevorderd doordat de verpleegsters afkomstig waren uit de gegoede stand. Ook dat schiep een band.
In het plakboek van Cobi, dat ik in 2007 als directeur van het Florence Nightingale Instituut overhandigd kreeg, zitten mooie zwart-wit foto’s met kartelrandjes, briefjes, tekeningen en gedichtjes van Cobi en haar klasgenootjes. Wat meteen opvalt aan de foto’s is de steeds vrolijk en liefdevol kijkende Cobi. Ze was lang van gestalte en je herkent haar meteen op de foto’s. Maar wat mij vooral trof, was de warmte waarmee Cobi over het Prinsengracht Ziekenhuis, haar ziekenhuis, schrijft. Uit het plakboek spreekt liefde, geborgenheid en dankbaarheid.
Na een traumatische oorlogservaring vond Cobi Hoogendijk in het Prinsengracht Ziekenhuis te Amsterdam haar tweede thuis.
Leestip: ‘Ons gaat het in ieder geval goed. Een Nederlandse familie in Oost-Pruisen, 1920-1946’, door Ingrid Hoogendijk. (Thomas Rap, 2018)