15 draagsters Florence Nightingale Medaille

Op deze foto staan 15 vrouwen, die een ding gemeen hebben: ze hebben allemaal de Florence Nightingale medaille ontvangen. Voor de geschiedenis van de verpleegkunde is het belangrijk dat we weten wie deze vrouwen zijn. Waarom hebben ze deze prestigieuze medaille ontvangen? Het geeft ons een beeld van de individuele bijdrage van verpleegkundigen aan de ontwikkeling van het beroep. Wat hebben ze gedaan dat maakte dat ze deze grote eer te beurt viel? Want als je de Florence Nightingale Medaille opgespeld krijgt dan ben je niet zomaar een verpleegkundige. Nee, dan heb je echt iets betekend. Dan ben je een dappere dame!

Tussen 1935 en 2009 hebben 15 vrouwen deze medaille gehad. De meeste van hen waren gediplomeerd verpleegkundige, een enkeling was Rode Kruis helpster of vrijwilligster. Sommigen van hen hebben daadwerkelijk in de vuurlinie gestaan, anderen hebben meer achter de schermen hun sporen verdiend. Een van de 15 dames, Rie Bloem, heeft de medaille postuum gekregen. De meeste dames vonden dat ze echt niets bijzonders hadden gedaan, gewoon hun werk. Wat hen betreft was een medaille niet nodig. Een kandidate heeft met redenen omkleed de medaille geweigerd. Het hadden dus 16 winnaressen kunnen zijn.

Interessant is ook de vraag waarom de Florence Nightingale Medaille überhaupt in het leven is geroepen, wie dat heeft gedaan en waarom. En hoe zag de medaille er uit en hoe ging de voordracht? Wie reikte de medaille uit en hoe zag zo’n feestelijke bijeenkomst eruit? Belangrijke vragen, die allemaal aandacht krijgen. Maar vooral de context waarin de dames de medaille kregen, zal in de komende bulletins centraal staan.

Ambulanceteam tijdens de Boerenoorlog

De zes blogs voorzien van literatuur in dit verpleegkundig-historisch bulletin zijn:

  1. Inleiding. De 15 Nederlandse draagsters van de Florence Nightingale Medaille
  2. Het Nederlandse Rode Kruis
  3. De Florence Nightingale Medaille
  4. Oorlogszusters
  5. Ailke Westerhof, de eerste dappere dame
  6. Adrie Schipper de tweede dappere dame

In het voorliggende bulletin maak ik een begin met de ontrafeling van de levens van de eerste twee ‘dappere dames’. In de volgende bulletins komen de andere 13 draagsters aan bod, zodat we uiteindelijk een goed beeld krijgen van de verdiensten van deze 15 dappere dames. Nu staan Ailke Westerhof en Adrie Schipper centraal. Ailke kreeg de medaille in 1935, Adrie in 1937. Twee rasechte oorlogszusters op wie we buitengewoon trots mogen zijn. Leer ze hier kennen!

Tenslotte, in het ‘Handbook of the International Red Cross and Red Crescent Movement’ (Fourteenth Edition, 2008) wordt de medaille officieel de Florence Nightingale Medal genoemd. Ik kies ervoor om de Nederlandse vertaling te gebruiken.

Het Nederlandse Rode Kruis

Met een ferme pennenstreek ondertekende Koning Willem III in 1867 het Koninklijk Besluit voor de oprichting van “Eene Nederlandsche Vereeniging tot het verleenen van hulp aan zieke en gewonde krijgslieden in tijd van oorlog”. In 1922 is dat precies 155 jaar geleden.

Henry Dunant (1828-1910)

Met de oprichting van het Rode Kruis had ook Nederland zich achter de principes van de Eerste Conventie van Genève geschaard, zij het later dan andere landen. Deze Conventie legde in 1864 formeel de internationale regels voor het Humanitair Oorlogsrecht vast. Landen die zich hierbij aansloten, beloofden zich te houden aan regels die gelden tijdens een gewapend conflict. Het was vooral de militair arts Johan Basting (1817-1870) die de Rode Kruis plannen in Nederland onder de aandacht wist te brengen.

Henry Dunant, de bedenker

Het idee van het Rode Kruis kwam uit de koker van de Zwitser Jean Henri Dunant (1828-1910). Henri, die zijn naam later veranderde in de Engelse versie Henry, was in het dagelijks leven bankier. Op reis door Europa belandde hij in 1859 in het Italiaanse Solferino, waar net een bloedige veldslag had plaatsgevonden. Bijna 40.000 gewonde en stervende soldaten bleven na de afloop zonder enige hulp op het slagveld achter. Sociaal bewogen als Dunant was, organiseerde hij met de plaatselijke bevolking ter plekke hulp voor de gewonde soldaten. Bijzonder en nieuw was dat hij bij die hulpverlening geen onderscheid maakte tussen de strijdende partijen. Zowel de Oostenrijkse als de Franse gewonden kregen hulp. Dat principe zou later de kern van de Rode Kruis organisatie zijn. Eenmaal terug in Genève legde Dunant zijn ervaring vast in het boek ‘Un souvenir de Solférino’, waarmee hij vervolgens de wereld wakker schudde.

Zusters op de ambulance

Rode Kruis Ambulance te Gleiwitz (1916)

De eerste grote oorlog waarbij het Nederlandse Rode Kruis in actie kwam, was de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871). Het conflict tussen Pruisen en Frankrijk was kort maar krachtig. Vanuit Nederland werden 10 noodhospitalen of – in Rode Kruis termen gesproken – Ambulances gestuurd om de gewonden te verzorgen. Vanuit Nederland ging een onbekend aantal vrouwen naar het oorlogsgebied om de gewonden te verzorgen. Ook vier diaconessen uit Haagse Bronovo Ziekenhuis gingen mee met de Rode kruis Ambulance. De directrice van het Diaconessenhuis, Sara Katharina de Bronovo (1817-1887) was erbij voor de begeleiding van de diaconessen. En om een oogje in het zeil te houden. Zelf liep ze er een ernstige bloedvergiftiging op die haar nog lang parten speelde. Ook bij volgende oorlogen gingen Haagse diaconessen vaak met de Rode Kruis Ambulances mee. Zo poseerden ze in 1916 trots met het hele ambulanceteam in de ziekenzaal te Gleiwitz (Silezië) tijdens WO I. De diaconessen zijn herkenbaar aan de manier waarop ze hun kapje dragen, gestrikt onder de kin.

Twee internationale medailles

Het Nederlandse Rode Kruis stelde meteen na 1867 eremedailles beschikbaar voor degenen die zich tijdens oorlogen dapper hadden gedragen. Zowel vrijwilligers als professionele krachten konden hiervoor in aanmerking komen. Een van de bekendste is de ‘Medaille van Verdienste van het Nederlandse Rode Kruis’. Deze medaille kreeg bij Koninklijk Besluit in 1910 de status van Koninklijke Onderscheiding. Hij wordt dus niet uitgereikt door het Rode Kruis maar door de Nederlandse Regering, een Regeringsmedaille dus.

Naast nationale medailles zijn er twee medailles die een internationale status hebben, namelijk de Henry Dunant Medaille en de Florence Nightingale Medaille. Het is niet verwonderlijk dat deze medailles vernoemd zijn naar beide grootheden. Immers, Florence Nightingale (1820-1910) en Henry Dunant zijn niet alleen tijdgenoten, ze deelden ook dezelfde passie. Beiden hebben enorme invloed gehad op de verzorging van gewonde soldaten in de 19de eeuw. Er is wel een verschil in de wijze waarop ze aankeken tegen die hulpverlening. Nightingale vond dat gediplomeerde verpleegsters daarvoor het meest geschikt waren. Dunant wilde vooral vrijwilligers hiervoor inzetten, zoals bij het Rode Kruis ook gebeurde. Het Internationale Rode Kruis te Genève beslist over de toekenning van deze twee medailles. De Henry Dunant Medaille is van recente datum en uitgegeven bij het 100-jarig bestaan van het Internationale Rode Kruis. Hij werd in 1969 voor het eerst uitgereikt. In 1979 ontving de Nederlandse Rode Kruis medewerkster Loes van Overeem (1907-1980) deze bijzondere medaille voor haar daadkrachtig optreden tijdens WO II in Kamp Amersfoort.

Florence Nightingale (1820-1910)

De tweede en oudste internationale medaille is de Florence Nightingale Medaille, ingesteld in 1912 als hoogste internationale onderscheiding voor verpleegkundigen.

Bronnen en literatuur

  • De mens achter de medaille. 100 jaar Rode Kruis-onderscheidingen (Uitgave NRK, 2014)
  • Un Souvenir de Solférino, door Henry Dunant. (Herdruk Comité International de la Croix-Rouge, 1990)
  • Het Nederlandsche Roode Kruis (1867-1967), door G. M. Verspyck (’s Gravenhage, 1967)
  • Over Loes van Overeem: https://historiek.net/loes-van-overeem-kamp-amersfoort/71698/

 

Florence Nightingale Medaille

Tijdens de 8ste Internationale Rode Kruis Conferentie te London in 1907 werd het idee geopperd om een speciale medaille uit te reiken als eerbetoon aan Florence Nightingale. Florence Nightingale zelf had zich op dat moment al teruggetrokken uit het openbare leven. Zij stierf in 1910, drie jaar later dus. 

De Florence Nightingale Medaille (1912)

Nightingale ’s overlijden in 1910 kwam als een schok. De meeste mensen dachten dat ze al was overleden. Haar begrafenis in London, waar verpleegsters in uniform massaal aanwezig waren, werd een indrukwekkende gebeurtenis. Direct na haar dood schoten de initiatieven om Nightingale te herdenken als paddenstoelen uit de grond. Ook het Internationale Rode Kruis blies het plan uit 1907 nieuw leven in. Tijdens de 9de Internationale Rode Kruis Conferentie te Washington in 1912 volgde de officiële instelling van de Florence Nightingale Medaille. Er kwam een fonds ter herinnering aan Florence Nightingale vanwege haar grote inzet om de verzorging van gewonden soldaten te verbeteren. Het doel van het fonds was om de zogenaamde Florence Nightingale Medaille uit te reiken, met bijbehorend diploma in het Frans op perkament. In het ‘Handbook of the International Red Cross and Red Crescent Movement’ wordt de medaille officieel de ‘Florence Nightingale Medal genoemd. Ik gebruik de vertaling.

De voorkant van de medaille en het draaginsigne

Eerst 12, dan 36, nu 50 medailles 

In eerste instantie stond in het reglement dat jaarlijks maximaal 12 medailles wereldwijd uitgereikt zouden worden. De toewijzing van de medaille door het Internationale Rode Kruis moest bekend gemaakt worden op 12 mei, de verjaardag van Nightingale. De daadwerkelijke uitreiking in het land van de kandidaat kon dan later plaatsvinden. De medaille mocht uitsluitend toegwezen worden aan gediplomeerd verpleegsters die zich “op werkelijk uitzonderlijke wijze door hare bijzondere toewijding aan zieken of gewonden in tijd van oorlog of in tijd van vrede zouden hebben onderscheiden”. Belangrijk was dat het hierbij ging om gediplomeerde verpleegsters, die ingeschreven stonden bij het Rode Kruis.

Een jaar later, in 1913, volgde nadere uitwerking van het plan. Zo moest de medaille worden uitgereikt door het staatshoofd van het land waarin de winnaar woonde. Kon dat niet, dan reikte de (onder)voorzitter van het Nationale Rode Kruis van dat land de medaille uit. Bovendien moest de uitreiking een feestelijk karakter hebben. Om onbekende reden werd in 1914 besloten de medaille niet jaarlijks maar eens in de twee jaar toe te kennen. Tijdens de Internationale Conferentie in Den Haag in 1928 werd het aantal uit te reiken medailles verhoogd van 12 naar 36 medailles per twee jaar. Tegenwoordig worden wereldwijd maximaal 50 medailles per twee jaar uitgereikt.

Een belangrijke aanpassing op het reglement vond ook plaats tijdens de 15de Internationale Conferentie in Tokyo. Daar besloot de Commissie dat behalve gediplomeerde verpleegsters “ook als candidaten voor deze hooge decoratie kunnen worden voorgedragen vrijwillige hulpkrachten, ingeschreven bij het Roode Kruis, die in tijd van oorlog of bij massale rampen door hare buitengewone toewijding aan de zieken en gewonden, zich op zeer bijzondere wijze hebben onderscheiden”. Dit besluit, waarvan onduidelijk is waarom het werd geïntroduceerd. zette de deur open voor het uitreiken van de medaille aan niet-verpleegkundigen.

Zo ziet de medaille er uit 

De Florence Nightingale Medaille is 4.5 cm hoog en heeft een ovale vorm. Bij de medaille hoort een kleine draaginsigne. Beide medailles hebben een rood-wit draaglint of baton en zitten in een groen doosje met fluwelen bekleding. Het bovenste deel van de medaille bestaat uit een lauwerkrans in goud en groen met daarbinnen het Kruis van Genève, het Rode Kruis. Het hart van de medaille bestaat uit een zilveren afbeelding van Florence Nightingale met de bekende lamp waarmee ze tijdens Krimoorlog haar rondes deed. Langs de rand staat de tekst: ‘Memoriam Florence Nightingale 1820-1910’. De medaille wordt gedragen op de linkerschouder.

Achterkant medaille van C. Baas (1993)

De achterkant van de medaille is minstens zo interessant. Daar staat namelijk de naam van de winnaar, de datum 12 mei en het jaar, waarin de medaille is toegekend. In de rand staat in het Latijn de tekst gegraveerd: ‘Provera misericordia et cara humanitate per ennis decor universalis.’ Vertaald betekent dat: ‘Een duurzaam en universeel eerbewijs voor waarachtige barmhartigheid en menslievende zorg’. Bij de medaille hoort een oorkonde in een koker. Later kwam daar standaard een ingelijst portret van Florence bij. Tegenwoordig krijgt de winnaar ook een fotoboek met een fotoreportage van de uitreiking

De medaille kan sinds 1921 ook postuum worden uitgereikt, wat in Nederland tot nu toe een keer is gebeurd. Zo ontving wijkverpleegkundige M. A. A. (Rie) Bloem (1912-1944) de medaille postuum in 1947.

Bronnen en literatuur

              • De mens achter de medaille. 100 jaar Rode Kruis-onderscheidingen (Uitgave NRK, 2014)
              • Nederlandse draagsters van de Florence Nightingale Medal van het Internationale Rode Kruis (E.H. Müller)
              • Archief van het Nederlandsche Rode Kruis (Nationaal Archief, toegang 2)
              • De Florence Nightingale Medaille (J. H. Prinsenberg, 1985)
              • Handbook of the International Red Cross and Red Crescent Movement (Fourteenth Edition, 2008)

Oorlogszusters

De instelling van de internationale Florence Nightingale Medaille in 1912 leidde in Nederland niet direct tot de voordracht van geschikte kandidaten. Pas in 1935, dus 23 jaar later, zou deze prestigieuze medaille voor het eerst worden uitgereikt, in 1937 volgde er nog een. Twee rasechte oorlogsverpleegsters, Ailke Westerhof en Adrie Schipper, waren de gelukkigen.

Tussen 1815 en 1940 was Nederland zelf niet in oorlogen verwikkeld. Er was ook geen overheidsbeleid dat verpleegsters en verplegers verplichtte om naar oorlogsgebied te gaan. Toch reisde een behoorlijk aantal van hen – een schatting van ca. 300 is niet onaannemelijk – naar oorlogsgebied om gewonden soldaten te verzorgen. Twee categorieën verpleegster en verplegers zijn hierbij te onderscheiden.

Roeping en avontuur

Rosa Vecht in uniform (ca. 1914)

De eerste categorie is de groep verpleegsters en verplegers die vanuit plichtsbesef besloot te gaanhelpen. Vaak waren dit particulier werkende gediplomeerden, de zogenaamde ‘vrije verpleegsters’. Zij waren niet gebonden aan een ziekenhuis of organisatie. Zij konden gemakkelijk stoppen met werken. Hun drijfveer was vaak dat ze wilden helpen vanuit roeping, maar ook spanning en avontuur speelden een rol. Eenmaal aangekomen in het oorlogsgebied legden ze zelf contact met een van de vele oorlogshospitalen. Meestal was daar geen gebrek aan werk. Deze groep particuliere verpleegsters en verplegers stonden niet centraal geregistreerd, dus is het moeilijk een beeld te krijgen van wie ze waren. Van een enkeling is dat wel bekend. Zo nam particulier verpleegster Rosa Vecht (1881-1915) bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 de trein naar Antwerpen. Ze ondernam deze reis zelfstandig en zonder toestemming van haar ouders. Korte tijd werkte ze waarschijnlijk in het Antwerp British Hospital. In oktober van dat jaar vertrok ze naar het hospitaal in Veurne, waar ze begin 1915 op 33-jarige leeftijd door een granaatscherf werd gedood. Rosa Vecht had geen directe relatie met het Nederlandse Rode Kruis. Waarschijnlijk was ze daarom geen kandidaat voor de Florence Nightingale Medaille.

Rode Kruisverpleegsters en -verplegers

Operatie tijdens de Balkanoorlog, 1913

De tweede categorie waren de verpleegsters en verplegers die een verbintenis hadden met het Nederlandse Rode Kruis. Zo had het Rode Kruis vanaf 1888 een eigen 2-jarige opleiding, verbonden aan het Rotterdamse Coolsingel Ziekenhuis. Deze ‘Roode Kruis Pleegzusters’ waren na hun opleiding verplicht zich aan te sluiten bij een Rode Kruis Ambulance. Zo’n Ambulance was een noodhospitaal voorzien van operatie- en verbandmiddelen, artsen, verplegend- en ondersteunend personeel. Het Nederlandse Rode Kruis had tot 1914 met succes diverse Ambulances naar oorlogsgebieden gestuurd. Zo gingen er zeven naar de Frans-Duitse oorlog (1870), vier naar de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) en een naar de Balkanoorlog (1912-1913). Met deze Ambulances gingen Nederlandse verpleegster en verplegers mee. Echter, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verbood de Nederlandse regering het Rode Kruis om opnieuw Ambulances uit te sturen. Als voorwendsel gebruikte de overheid het argument dat men niet het risico wilde lopen zonder artsen, verpleegsters en hulpmiddelen te zitten mocht er onverhoopt ook hier oorlog uitbreken. Om toch Ambulances uit te kunnen zenden, zamelden particuliere organisaties en kapitaalkrachtige burgers op grote schaal geld in. Dankzij deze inzamelingsacties konden tussen 1914 en 1918 tien Ambulances worden uitgestuurd, allen bemenst met Nederlandse artsen, verpleegsters en verplegers. Waarom sommige extern gefinancierde Ambulances wel en anderen niet het Rode Kruis symbool mochten gebruiken, is onduidelijk. Mogelijk speelden financiën daarbij een rol.

Ailke Westerhof (li) en Adrie Schipper

Twee verpleegsters kregen voor hun dappere optreden in diverse oorlogssituaties de Florence Nightingale Medaille: Ailke Westerhof in 1935 en Adrie Schipper in 1937. Zij waren de eerste Nederlandse kandidaten, die voldeden aan de strenge criteria van het Internationale Rode Kruis. Wie waren deze 2 verpleegsters en waarom ontvingen zij deze eremedaille?

Nawoord

Belangrijk is nog te vermelden dat samen met Ailke Westerhof en met Adrie Schipper veel meer verpleegsters en verplegers meegingen op de ambulances van het Rode Kruis, zoals de verpleegsters Van der Made en Koning en de verplegers A.F. Henken en M. Das. Om maar enkele namen te noemen. De vraag, waarom juist Ailke Westerhof en Adrie Schipper de medaille kregen en niet een van de andere oorlogsverpleegkundigen, die toch hetzelfde hadden meegemaakt, blijft een nog onopgeloste vraag. Waarschijnlijk was een belangrijke factor dat beide verpleegsters nauwe banden onderhielden met het Rode Kruis. Westerhof na afloop van de Eerste Wereldoorlog als docente voor Rode Kruis helpsters en Schipper omdat zij een van de weinigen was die de eigen Rode Kruis opleiding had gevolgd.

Bronnen en literatuur

  • Rosa Vecht (door N. Wiegman). Lemma 258 in ‘1001 vrouwen in de 20ste eeuw’ (Els Kloek, 2018)
  • ‘In Memoriam Zuster Rosa Vecht’ door dr. A. Couvée in Tijdschrift voor Ziekenverpleging, 4 (1915)
  • Joods leven in Elburg (door Willem van Norel, Elburg, 2014)
  • Het Roode Kruis (12.3.1.1.) in Het Coolsingelziekenhuis te Rotterdam (1839-1900) (door M. J. van Lieburg)

Ailke Westerhof, de eerste dappere dame

Ailke Westerhof (1876-1946) was geboren in het Groningse Leens, waar haar vader smid was. In 1894, op 18-jarige leeftijd, verliet ze haar geboortedorp en vertrok naar Amsterdam. Ze ging werken bij de bekende gynaecoloog prof. M. A. Mendes de Leon (1856-1924), die een privékliniek bezat aan de Sarphatistraat 13. Deze ‘Gynaecologische Inrichting’ bood plek aan 20 patiënten. De kliniek stond goed bekend, want “de pleegzusters zijn bij de hand, ook ’s nachts, en komen onhoorbaar binnen om de helpende hand te bieden”.

Het is (nog) niet bekend in welk ziekenhuis Ailke Westerhof uiteindelijk haar opleiding tot verpleegster heeft gevolgd. Het feit dat ze in 1911 ingeschreven staat als lid van de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging geeft wel aan dat ze gediplomeerd was. Niet-gediplomeerde verpleegsters konden namelijk geen lid worden.

Vlektyfus, malaria en infecties (1913)

Toen de Tweede Balkanoorlog in 1913 uitbrak, – een conflict om de macht in de door de Ottomanen verlaten gebieden – , sloot zuster Westerhof zich aan bij een van de Rode Kruis Ambulances naar Servië. Deze stond onder leiding van de bekende arts dr. Arius van Tienhoven (1886-1965). In 1924 schreef ze in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging over deze periode: “Toen ik voor het eerst een transport gewonden zag, was ik diep onder den indruk van zooveel groote ellende, maar je moet gauw je zinnen bij elkaar hebben, om te kunnen helpen”. Zelf kwam ze ook niet ongeschonden uit de strijd. Zo kreeg ze vlektyfus en malaria en liep ze bij de operatie van een gewonde soldaat een lelijke infectie op, die haar bijna het leven kostte. De infectie was zo erg, “dat de dokter het bijna noodig achtte mijn arm te amputeeren, maar ik zeide: ik ga liever dood dan met één arm in Holland terug te keeren”. Terug in Nederland volgde nog een lange periode van herstel, waarbij uiteindelijk toch nog een vinger van haar rechterhand moest worden geamputeerd. Maar haar arm kon worden gered.

Opnieuw in Servië (1914)

In de verbandkamer (Ailke rechts)

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 was haar arm genezen en wilde Ailke Westerhof weer met een ambulance naar Servië. Omdat Nederland zelf geen ambulance stuurde, vertrok ze op eigen houtje en voor eigen kosten met een groepje gelijkgestemden naar Servië. Daar meldde ze zich aan bij het Servische-Rode Kruis en reisde met de Rode Kruis Ambulance naar Hongarije en Servië. In Servië werkte ze in het stadje Waljiwo, dezelfed plek waar ze in 1913 ook was gestationeerd. Opnieuw verpleegde ze onder afschuwelijke omstandigheden en tijdens zware bombardementen gewonde soldaten. In het Tijdschrift voor Ziekenverpleging uit 1924 keek ze terug op die tijd en verwoordde ze nuchter: “Ik ging met een zuster op verkenning uit, om een slaapplaats te zoeken. We vonden een hotel, en we zochten daar een kamer uit. Ons slaapvertrek was echter vol met handgranaten, maar als je die bommen niet aanraakt, kan het geen kwaad; wij sliepen er rustig en dachten niet aan die gevaarlijke dingen. ’s Morgens gingen we naar ons vorig hospitaal terug. Och, wat was dat daar treurig! Er was plaats voor 100 gewonden en er waren er nu wel 1000. De meesten lagen zoo op den grond; de kelders, zolders en buiten, in den tuin, alles lag vol, en een stank…. vreeselijk!! De meesten waren hier al 10 dagen, velen nog zonder verband, in hun uniform, uitgeput en verwaarloosd, terwijl de etter uit hun kleren droop…”

Weer thuis

Na vier Aambulance uitzendingen naar Servië, georganiseerd door het Servisch Comité, kwam zuster Westerhof in 1919 terug in Nederland, uitgeput en berooid. Ze vestigde zich in Amsterdam en ging werken als particulier verpleegster. In die periode bleef ze nauw verbonden met de organisatie van het Rode Kruis. Zo werd ze docente voor Rode Kruishelpsters in Amsterdam. Ook maakte ze carrière binnen de Amsterdamse Vrijwillige Burgerwacht, een paramilitaire organisatie die sinds 1918 in de grote steden sociale onrust moest voorkomen. Binnen deze organisatie wist ze als vrijwilliger op te klimmen van hopman tot een van de eerste vrouwelijke officieren. Haar drie medeofficieren waren trouwens ook verpleegsters.

Haar aanzien binnen de Vrijwillige Burgerwacht was groot. Op haar uniform prijkte namelijk een indrukwekkend aantal eremedailles. Tijdens haar werk in Servië was haar dappere optreden niet onopgemerkt gebleven. Van de Servische regering ontving ze de Zilveren Medaille voor Dapperheid, het Kruis met de Zwaarden en het Kruis van Barmhartigheid. In Nederland bleef men niet achter. In 1924 werd ze Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Allemaal zeer belangrijke onderscheidingen waarbij de hoogste onderscheiding voor verpleegkundigen, de Florence Nightingale Medaille, natuurlijk niet kon ontbreken.

Uitreiking van de Florence Nightingale Medaille (1935)

Op 23 mei 1935 ontving Ailke Westerhof het bericht dat ze de Florence Nightingale Medaille zou ontvangen. Ze woonde toen op Singel 548 te Amsterdam. Dat was het adres van het prestigieuze stadspaleis Huis Huydecoper. Die dag in mei was ze gewoon aan het werk. “Zuster is vanmorgen in dagverpleging gegaan”, antwoordde de directrice op de vraag waar zuster Westerhof was. Toen zuster Westerhof het nieuws vernam, reageerde ze met “dat is aardig. maar hoe weet ú dat zoo gauw?”. Daar had de boodschapper geen antwoord op.

Waarom de voordracht van het Nederlandse Rode Kruis zoveel jaren op zich liet wachten, vraagt om nader onderzoek. Volgens de voorschriften van het Internationale Rode Kruis moet de medaille opgespeld worden door een lid van het koninklijk huis of door de voorzitter van de landelijke Rode Kruisorganisatie. In dit geval zou Prinses Juliana de medaille opspelden. De uitreiking zou aanvankelijk plaatsvinden op het hoofdkantoor van het Rode Kruis, maar werd verplaatst naar een loods op Schiphol. Het bleek namelijk dat er die dag een demonstratie zou zijn van het Rode Kruisvliegtuig, de F VII B, waarbij prinses Juliana aanwezig was. En dus arriveerde zuster Westerhof op 20 juni 1935 in de stromende regen op Schiphol, prachtig gekleed in een smetteloos wit uniform met alle eremedailles erop.

In haar toespraak aan zuster Westerhof las prinses Juliana de motivatie voor die het Internationale Rode Kruis had doen besluiten om de aanvraag te honoreren. Deze hoge onderscheiding viel Ailke Westerhof ten deel vanwege haar “werkelijk buitengewone offerzin, moed en bekwaamheid” in de periode 1913-1920. In alle dagbladen en ook in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging werd uitvoerig aandacht besteed aan de plechtigheid op Schiphol en aan de verpleegster die zo’n hoge onderscheiding mocht ontvangen. In sommige artikelen werd ze de ‘Nederlandse Florence Nightingale’ genoemd.

Ailke’s overlijden (1946)

Vanwege gezondheidsklachten stopte Ailke Westerhof in 1942 met werken en trok ze zich terug in haar geboortedorp Leens, waar ze bij haar broers en zussen inwoonde. Het gemeentebestuur van Leens was zich goed bewust van haar beroemde inwoonster en vernoemde nog tijdens haar leven de straat waar haar geboortehuis staat tot de Zr. A. Westerhofstraat.

Op 4 september 1946 stierf Ailke Westerhof op 70-jarige leeftijd. Wederom was er in de dagbladen veel aandacht voor haar overlijden en werden haar heldendaden opnieuw breeduit vermeld. Zuster Westerhof ligt begraven op de begraafplaats te Leens. Na haar dood werd haar geboortehuis, de smidse, verklaard tot rijksmonument, waarbij de inrichting nog vrij authentiek is gebleven.

Ook zijn er twee karakteristieke portretten van haar bewaard gebleven, waarvan de bekendste geschilderd is in 1918 door de Groningse kunstschilder Bartele Peizel (1887-1974). Dit schilderij is in 2018 geveild en ondanks een bod van de kant van het Florence Nightingale Instituut is het niet gelukt het te kopen. Het schilderij hangt nu in het Groninger Museum.

Bronnen en literatuur

  • Nederlandse draagsters van de Florence Nightingale Medal van het Internationale Rode Kruis (door E. H. Müller)
  • Oorlogsverpleging door A. W. (Maandblad voor Ziekenverpleging, 1 februari 1913, 23ste jaargang No. 3)
  • Oorlogsherinneringen van Zr. A. Westerhof (Tijdschrift voor Ziekenverpleging,  1 maart 1924, 34ste jaargang No. 5)
  • De eerste vrouwelijke burgerwacht-officieren in Uniform! (Het Leven, 1924)
  • Het Vaderland. Staat- en letterkundig Nieuwsblad (augustus 1924)
  • De eerste vrouwelijke burgerwacht-officieren in Uniform! (Het Leven, 1924)
  • Algemeen Handelsblad (juni 1935)
  • Het Vaderland. Staat- en letterkundig Nieuwsblad (mei 1935)
  • In Memoriam Zr. Ailke Westerhof (Tijdschrift voor Ziekenverpleging, september 1946)

 

Adrie Schipper, de tweede dappere dame

Adriana (Adrie) Elizabeth Schipper (1875-1954) werd op 23 maart 1875 geboren in Delft. In haar jeugd moest ze haar moeder helpen, die ziekelijk was. Hoewel ze het liefst onderwijzeres wilde worden, vond haar moeder dat ze meer geschikt was voor het verpleegstersberoep. Ze doorliep de M.U.L.O. en aansluitend de Industrie- en Huishoudschool, voor die tijd een perfecte voorbereiding op het beroep van verpleegster.

Adrie Schipper op jonge leeftijd

In 1895 startte Adrie Schipper met de 2-jarige Rode Kruisopleiding van het Coolsingel Ziekenhuis te Rotterdam. Die opleiding was een poging van het Rode Kruis om permanent beschikking te hebben over een eigen verpleegsterscorps, dat in tijden van oorlog meteen inzetbaar was. Om dit voor elkaar te krijgen was het Rode Kruis na lang onderhandelen in 1888 een samenwerking aangegaan met het Rotterdamse ziekenhuis. Erg succesvol verliep de samenwerking niet. Voortdurend staken problemen de kop op. Zo verbraken gediplomeerden na hun opleiding vaak het contract met het Rode Kruis, dat tenslotte wel hun opleiding had betaald. Uiteindelijk was niemand van de zes pleegzusters die in 1890-1891 het diploma hadden behaald in 1896 nog in dienst van het Rode Kruis. Ook de eisen aan de opleiding waren afwijkend van de niet-Rode Kruis opgeleide pleegzusters. Zo moesten de Rode Kruis leerlingen verschillende talen kunnen spreken en was hun opleiding logisch vooral gericht op chirurgische ingrepen en verbandlessen. Vanaf 1894 pakte het Rode Kruis de problemen aan door de pleegzusters betere arbeidsvoorwaarden in het vooruitzicht te stellen, zoals een pensioen van f200,- na 20 dienstjaren. Ook dit mocht niet baten. De aanmeldingen bleven onder de maat en de uitstroom van gediplomeerden, die zich na hun diploma niet langer wilden binden aan het Rode Kruis maar hun eigen weg kozen, was onveranderd hoog. Met dit felbegeerde diploma op zak waren er genoeg lucratieve mogelijkheden voor gediplomeerde verpleegsters.

Insigne Nederlandsche Roode Kruis

Gediplomeerd

De Rode Kruisopleiding in het Rotterdamse ziekenhuis stopte in 1897, waarbij de oorzaak van de mislukking publiekelijk bij de gediplomeerden gelegd werd. Zij zouden te weinig moreel besef hebben. De Rode Kruisopleiding verhuisde vervolgens naar Den Haag, waar het actieve Haagsche Vrouwencomité van het Rode Kruis het wel aandurfde en in november 1897 een nieuw verpleegsterscorps oprichtte. In het nieuw opgerichte Haagsche verpleegsterscorps bevond zich ook Adrie Schipper. Ze had nog net in oktober 1897 in Rotterdam haar diploma gehaald en aansluitend nog een tijdje in de wijkverpleging gewerkt.

Op weg naar Transvaal (1899)

Toen de oorlog tussen Engeland en de Zuid-Afrikaansche Republiek Transvaal in 1899 uitbrak, vertrok Adrie Schipper met de Nederlandse Ambulance naar de Transvaalse Burgeroorlog. Dat was op zich een logische stap, want juist voor dit soort situaties was ze als Rode Kruis verpleegster opgeleid. Haar oom, die bestuurslid was van het Rode Kruis, had haar al aangemoedigd met de woorden ‘Je moet maar naar Zuid-Afrika, met de ambulance mee!’. Ze vertrok in de stromende regen op zaterdag 28 oktober met de Rode Kruis Ambulance. Het was een groot team van zo’n 14 verpleegsters en verplegers onder leiding van de artsen dr. G. W.S. Lingbeek en dr. J. A. Korteweg. Een juichende menigte stond op de kade om de stoomboot de ‘König’ uit te zwaaien, onder hen een grote groep verpleegsters in uniform. Ook Anna Reynvaan (1844-1920) was erbij en deed later verslag van het vertrek in het Maandblad voor Ziekenverpleging. Toen de stoomfluit als signaal van vertrek klonk, stormde de menigte naar voren om zo dicht mogelijk bij het schip te komen. Chaos dreigde en een inspecteur van politie verordonneerde: “de verpleegsters vooraan…, niemand mag vóór hen gaan staan”, wat ook gebeurde. Een groepsfoto van het vertrekkende ambulanceteam kon na afloop voor 75 cent aangeschaft worden bij de fotograaf. Daarmee was het uitzenden van ambulances voor het Nederlandse Rode Kruis tevens een enorme pr stunt. Dat geldt ook voor de tweede ambulance die kort erna vertrok en waar ook de bekende zuster L. M Hellemans (1873-1956) deel van uitmaakte. Niet alleen het vertrek, ook de aankomst van de eerste Nederlandse ambulance van het Rode Kruis kreeg in Pretoria een daverende ontvangst.

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)

Eetzaal American Hospital. Omcirkeld waarschijnlijk Adrie Schipper (met dank aan Aris de Bruijn)

Na anderhalf jaar gewerkt te hebben in een veldhospitaal in Pretoria keerde zuster Schipper terug naar Nederland. Ze ging werken in de wijkverpleging in Amsterdam. In 1905 vertrok ze naar Parijs, waar ze directrice werd van een chirurgische kliniek. Bij het uitbreken van de Eerste Balkanoorlog in 1912 deed het Rode Kruis opnieuw een beroep op haar om mee te gaan met de Ambulance, deze keer naar Saloniki in Griekenland. Adrie Schipper was inmiddels zeer ervaren om te reizen met een Ambulance. In het artikel “Wat neemt men zoo al mee als ambulancezuster?” in het Maandblad voor Ziekenverpleging in 1913 adviseert ze een enorme waslijst met kleding en toiletartikelen voor in de hutkoffer. Dat varieert van verpleegstershoed met korte hoedepennen tot 3 doosjes Erdal (dat is schoenenpoets, NW). Ook 3 brassards (armbanden, NW) met ingeweven rood kruis mochten niet ontbreken.

De Balkanoorlogen zouden de opmaat worden tot de Eerste Wereldoorlog. Ook in deze Groote Oorlog liet Adrie Schipper zich niet onbetuigd. Ze bood haar diensten aan aan het Franse Rode Kruis, maar daar was voor haar geen plaats. Vervolgens sloot ze zich aan bij de Amerikaanse Ambulance in Frankrijk, waar ze werkte in het American Hospital in Neuilly-sur-Seine (Parijs), gevestigd in het Lycée Pasteur. Hier werd ze met open armen ontvangen. Ze werkte ook bij de frontambulance bij Compiègne. De ellende die ze hier meemaakte overtrof, zo schreef ze later, haar eerdere ervaringen. In het voorjaar van 1919 keerde ze terug naar Nederland waar ze in Eindhoven hielp bij de uitwisseling van Duitse en Engelse krijgsgevangenen.

Carrière na 1919

Tijdens de samenwerking met Amerikaanse verpleegsters had Adrie Schipper grote bewondering voor hen gekregen. Het was haar opgevallen hoe professioneel deze pas gediplomeerde verpleegsters waren. Ze vond vooral dat ze een goede, op de praktijkgerichte opleiding hadden gehad. Daar wilde ze meer over weten en in 1922 vertrok ze op eigen initiatief en eigen kosten naar Amerika. Hier volgde ze enkele maanden een cursus over het onderwijs aan verpleegsters op Columbia University. Deze ervaring zou ze vanaf 1923 goed kunnen gebruiken bij haar werk als docente en als waarnemend directrice van het Stads- en Academisch Ziekenhuis te Utrecht. In 1928 werd zuster Schipper directrice van de Amsterdamse Wijkverpleging en vanaf 1933 directrice van het bureau voor particuliere ziekenverpleging van ‘Het Witte Kruis’, eveneens te Amsterdam. Ze ging wonen in het Nieuwe Huis, dat is een woningencomplex, speciaal ontworpen in 1928 voor ‘nette vrijgezellen of ongehuwden’ aan het Roelofhartplein 50. haar appartement had geen deurbel of naambordje. Haar huis herkende je aan een klein embleem van het Rode Kruis.

40 jaar verpleegster

In de wereld van de verpleging was Adrie Schipper inmiddels een begrip. Zo was ze al sinds 1908 lid van de Nederlandsche Bond van Ziekenverpleging, waar ze vaak het woord voerde tijdens de vergaderingen. Ook schreef ze regelmatig over verschillende onderwerpen in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, zoals over de sociale positie van verpleegsters. Ook in de medische wereld was ze geheel geaccepteerd en zat ze in de redactie van het tijdschrift ‘Het Ziekenhuiswezen’.
Verpleegkundigen droegen zuster Schipper op handen. Dat werd goed duidelijk tijdens de viering van haar 40-jarige werkjubileum op vrijdag 1 maart in 1935. De kranten schreven uitvoerig over dit eerbetoon voor deze avontuurlijke ‘verpleegster van internationale betekenis’. Ook het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde publiceerde een vriendelijk artikel met foto over haar, hoewel ze “geen geneesheer” was. Tijdens de receptie in haar woonhuis aan het Roelof Hartplein sprak oud-directeur van het Wilhelmina gasthuis dr. J. Kuiper haar warm toe, evenals de huidige directeur dr. W. F. Veldhuyzen en directrice zuster W. G. Peterson. Namens de Nationale Bond van Verplegenden bedankte zuster C.H. Vernède (1875-1957) haar en van het Witte Kruis ontving ze een Perzisch tapijt, een luxe product. In haar dankwoord prees zuster Schipper het Nederlandse Rode Kruis dat haar in staat gesteld had de opleiding te volgen.

Uitreiking van de Florence Nightingale Medaille (1937)

Foto is waarschijnlijk gemaakt bij de uitreiking in 1937

Het kon niet uitblijven dat ook Adrie Schipper als rasechte oorlogsverpleegster voorgedragen werd door het Nederlandse Rode Kruis voor de Florence Nightingale Medaille, de hoogste Rode Kruis onderscheiding voor een verpleegster. De officiële bekendmaking vond plaats op 12 mei 1937 door het Internationale Rode Kruis. De medaille werd haar toegekend vanwege haar “compétences et grand dévouement”. Op 11 juni 1937 ontving Adrie Schipper uit handen van de ondervoorzitter van het Rode Kruis jonkheer J. Roëll de prestigieuze medaille. De uitreiking vond plaats onder grote belangstelling op het Hoofdkwartier in Den Haag. Behalve de twee zussen van Adrie was ook zuster Ailke Westerhof aanwezig. Wel betreurde dr. J. Kuiper het dat een “officiële vertegenwoordiging van de verpleegstersvereenigingen” verstek liet gaan. Gezien de vele functies die Adrie Schipper had binnen de beroepsorganisaties en haar bekendheid binnen de beroepsgroep is dat ook opmerkelijk. Mogelijk was de ruimte beperkt en was er een limiet gesteld aan het aantal genodigden van buiten het Rode Kruis. Bij latere uitreikingen kwam dat vaker voor.

Behalve de Ridderorde van Oranje-Nassau, de Rode Kruis Medaille van Frankrijk en Griekenland, de Rode Kruis Medaille van Verdiensten én de regeringsmedaille van Zuid-Afrika bezat zuster Schipper nu ook de unieke Florence Nightingale Medaille. Hiermee was Adrie Schipper na Ailke Westerhof de tweede Nederlandse die dit eerbetoon ten deel viel. En net als bij zuster Westerhof noemden de kranten haar de ‘Nederlandse Florence Nightingale’.

Adrie’s overlijden

Adrie Schipper bij haar 75ste verjaardag

De jaren na de uitreiking van de Florence Nightingale Medaille bleef Adrie Schipper onverminderd actief, zowel als directrice van de particuliere ziekenverpleging als op het gebied van publiceren in de vakbladen. Zo schreef ze in 1940 nog een belangrijk artikel in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging over de positie van de verpleegster. Tijdens de oorlogsjaren hielp ze onderduikers en gaf ze radioberichten door. In 1946 moest ze vanwege gezondheidsproblemen stoppen met werken.

In 1950 stond Adrie Schipper opnieuw volop in de belangstelling. Hoewel haar gezondheid te wensen overliet, werd haar 75ste verjaardag op 23 maart 1950 uitbundig gevierd. Een stroom kennissen, oud-patiënten en vertegenwoordigers uit de medische- en verpleegkundige wereld kwamen naar het Roelof Hartplein om haar de hand te schudden. Namens alle vrienden uit het Wilhelmina Gasthuis kreeg ze een Louis Seize stoel, een luxe artikel voor een verpleegster. Ook de kranten en tijdschriften besteedden ruim aandacht aan de jubilaris. Voor het populaire blad ‘Moeder’ werd ze geïnterviewd door Peter van Campen. Het interview kreeg de titel ‘Een verpleegstertje trok de wereld in’ en eindigt met de woorden van zuster Schipper “Ik heb een gelukkig leven gehad”.

 

 

Na een lang ziekbed overleed Adrie Schipper op 78-jarige leeftijd op 8 maart 1954 in het Prinsengracht Ziekenhuis van de Vereniging voor Ziekenverpleging te Amsterdam, waar ze ook opgebaard lag. De crematie vond plaats op vrijdag 12 maart op Westerveld te Velsen.

Bronnen en literatuur

  • Nederlandse draagsters van de Florence Nightingale Medal van het Internationale Rode Kruis door E. H. Müller
  • ‘Wat neemt men zoo al mee als ambulancezuster?’ door Adrie Schipper (Maandblad voor Ziekenverpleging, september 1913. 23ste jaargang No. 17)
  • Veertigjarig verpleegstersjubileum Zuster Adrie Schipper door P. A. de Wilde (NTvG februari 1935)
  • De Florence Nightingale -Medaille. Zaterdagavond Bijvoegsel Algemeen Dagblad (12 juni 1937)
  • De sociale positie van de verpleegster door Adrie Schipper (Tijdschrift voor Ziekenverpleging, september 1940)
  • De vrouw in de moderne ziekenverpleging. Radiospeech door Adrie Schipper (1937)
  • Een verpleegstertje trok de wereld door Peter van Campen (Moeder, 1950)
  • Het Coolsingelziekenhuis te Rotterdam (1839-1900) door M. J. van Lieburg ( Rodopi, 1986)
  • Medicine in First World War Europe. Soldiers, Medics, Pacifists door Fiona Reid (Bloomsbury, 2017)

Wat Florence ons naliet

Tijdens de Dag van de Verpleging 2022 is het leerzaam om eens even stil te staan bij wat Florence Nightingale (1820-1910) ons allemaal heeft nagelaten. Hoewel het bijna teveel is om op te noemen, springt één object er toch wel uit.

 

Notes on Nursing (1859)  

In 1859 verscheen namelijk van haar hand het boekje ‘Notes on Nursing. What it is and what it is not’. Met deze publicatie vatte Nightingale samen wat zij op dat moment onder ziekenverpleging verstond. Begrippen als verwarming, hygiëne, ventilatie, voedsel en verbedden beschrijft ze dan ook uitvoerig. Dat haar pennenvrucht juist op dat moment verscheen, was niet zo gek. Immers, Florence had in die periode eindelijk een goed beeld gekregen van alles wat met zorg, hygiëne en verpleging te maken had. Ze had een enorme hoeveelheid hygiënische gegevens verzameld van praktisch alle Europese ziekenhuizen. Dit materiaal had ze met behulp van statistische berekeningen omgezet in grafieken, waaronder het inmiddels beroemd geworden taartdiagram ook wel het Rose-diagram genoemd.

Een zeldzame eerste druk van Notes on Nursing

Een praktisch handboekje

Zelf was ze inmiddels aardig geschoold als het om ziekenverpleging ging. De theorie had ze opgedaan bij de diaconessen in Duitsland, de vuurdoop voor praktische ervaring had ze ondergaan met haar werk tijdens de Krimoorlog. Bijkomende aanleiding voor het schrijven van ‘Notes on Nursing’ was de enorme behoefte die er aan het eind van de jaren ’60 was aan opgeleide verpleegsters en opleidingsscholen. Al die factoren stimuleerden Nightingale tot het componeren van dit kleine maar praktische handboek. Hoewel het boekje in eerste instantie bedoeld was voor de verpleging van zieken thuis ging de inhoud veel verder dan alleen wat eenvoudige tips voor in de thuisverpleging. ‘Notes on Nursing’ liet voor het eerst in de geschiedenis zien welke handelingen eigenlijk nodig waren voor een deugdelijke verpleging van zieken. Belangrijker nog was het feit dat Nightingale aangaf waarom bepaalde handelingen nodig waren. Dat alles bij elkaar maakt ‘Notes on Nursing’ tot zo’n bijzonder boekje.

De vertaling Over ziekenverpleging (1862)

Notes on Nursing’ was meteen na het verschijnen een groot succes wat leidde tot vertalingen in praktisch alle Europese talen. Eindelijk was er een begrijpelijk handboek over ziekenverpleging op de markt. Ook Nederland bleef niet achter en in 1862 verscheen ‘Over ziekenverpleging. Wat men, om de herstelling te bevorderen, te doen en te vermijden heeft’ in de Nederlandse vertaling van Anne Dorothée van der Tholl (1827-1898), echtgenoot van schrijver Conrad Busken Huet (1826-1886). Hoewel de vertaling volgens de toenmalige medici niet helemaal door de beugel kon, was men wel content met het werkje. Toch bleek al snel dat de behoefte aan zo’n praktische handleiding in Nederland niet zo groot was als elders. De Nederlandse medische ontwikkelingen liepen duidelijk achter bij die in andere landen waar oorlogen en industrialisatie noopten tot modernisering van geneeskundig handelen, met aansluitend moderne verpleging. Grote ziekenhuizen waren hier nog zeldzaam, terwijl die in andere landen als paddestoelen uit de grond schoten. En zo verdween de Nederlandse vertaling van ‘Notes on Nursing’ in de vergetelheid om aan het eind van de 19de eeuw ingehaald te worden door verpleegkundige handboeken als die van dr. A. N. Nolst Trenité en andere artsen

De herdruk (2005)

Op 12 mei 2005, Dag van de Verpleging, verscheen een nieuwe druk van de Nederlandse variant. ‘Over ziekenverpleging’ kwam na bijna 150 jaar weer beschikbaar voor iedereen die wil weten hoe Florence Nightingale in 1859 over ziekenverpleging dacht. ‘Over ziekenverpleging’ is een exacte herdruk van de oorspronkelijke Nederlandse versie uit 1862, voorzien van een nieuwe inleiding. Een unieke prent van Florence siert de omslag.

Goed nieuws is dat er binnenkort een nieuwe Nederlandse vertaling zal verschijnen van de hand van Rob van der Peet. Dan kunnen we in modern Nederlands lezen hoe Nightingale de verpleging van zieken in de tweede helft van de 19de eeuw zag.

Wat Florence ons naliet

De nalatenschap van Florence Nightingale is enorm. Haar vele brieven en boeken zijn een inspiratiebron tot op de dag van vandaag.  Ook 12 mei, Dag van de Verpleging, hebben we aan haar te danken. Die dag is immers haar geboortedag. Notes on Nursing, dat kleine boekje, is slechts een van de vele schrijfsels van haar hand. Maar wel een die laat zien hoe zij al in het midden van de 19de eeuw goede verpleging definieerde. Dat boekje moet natuurlijk bij elke verpleegkundige op het nachtkastje liggen.

 

Bijles in wondverpleging

Een ‘zwachtelwinder’ om hydrofiele verbanden op te rollen

Het verpleegkundig vak specialiseert zich razendsnel. De tijd dat verplegen bestond uit eenvoudige handelingen als wassen, bedden verschonen en helpen met eten en drinken ligt ver achter ons. De verpleegkunde kent inmiddels specialisaties op alle terreinen. Een daarvan is de complexe wondzorg. Het behandelen van de meest uiteenlopende wonden vraagt speciale verpleegkundige expertise. Dat is meer dan het plakken van een pleister of het leggen van een verbandje.

Opkomst van de wondverpleging

Sinds de komst van het ‘moderne’ ziekenhuis in de tweede helft van de 19de eeuw werd de zorg voor operatiepatiënten steeds belangrijker. Zo’n nieuw type ziekenhuis was herkenbaar aan een operatiekamer, een badkamer, een verbandkamer en een polikliniek voor controles. Voor het succes van de operaties was een deskundig team van verpleegsters en verplegers, zoals ze toen genoemd werden, onmisbaar. Het verzorgen van operatiewonden vereiste een nauwkeurige, steriele behandeling. En dat moest geleerd worden. Aan het eind van de 19de eeuw begon de bijscholing voor verpleegsters (en een enkele verpleger) op het terrein van de wondbehandeling. Vakken als verbandleer en verpleging van chirurgische zieken stonden vanaf dat moment prominent op het lesrooster. Hoe ze dat moesten doen, vereiste nieuw lesmateriaal. Dat kwam er, aanvankelijk uitsluitend van de hand van artsen, maar later ook geschreven door adjunct-directrices als Frederike Meijboom.

Een van de eerste lesboeken die uitgebreid aandacht besteedde aan wondverzorging, verbandmiddelen en verbandleer was het ‘Handboek der Ziekenverpleging’ van dr. A. N. Nolst Trenité (1862-1924) uit 1894. Dit handboek werd in de verpleegopleidingen zo populair, dat het in 1924 nog een zesde druk kreeg. Met de opkomst van de intensieve wondzorg, verbandleer en sterilisatie van instrumenten kwam er ook een reeks nieuwe begrippen in omloop. Wat te denken van termen als Sulphas Zinci, Aqua Goulardi, Iodoform of Collodion? Het waren termen die de arts in zijn communicatie met de zuster, zijn rechter hand, gebruikte. Maar hoe konden verpleegsters en verplegers met die ingewikkelde Latijnse termen uit de voeten? Hoe moesten ze die woorden correct uitspreken? Nolst Trenité had de oplossing.

Het Verpleegsters Zakwoordenboekje

Het Verpleegsters Zakwoordenboekje (4de druk, 1912)

Een miniboekje van 9 cm bij 11 cm, het Verpleegsters Zakwoordenboekje, moest uitkomst brengen. In 1899 kwam het op de markt. In dit schattige boekje had dr. Nolst Trenité alle ingewikkelde begrippen, – en dat waren er nogal wat-, uit zijn ‘Handboek der Ziekenverpleging’ alfabetisch verzameld en voorzien van een toelichting. Zo stond bij het woord Iodoform Schk. Med., wat betekent dat Iodoform een begrip is uit de scheikunde en een medicament. Maar het ging hem niet alleen om inhoudelijke uitleg van de Latijnse termen, hij wilde ook dat de verpleegsters hem bij zijn dagelijkse werk konden verstaan. Dus stond bij het begrip Collodion extra de afkorting ‘kl’ op ‘lo’, wat betekent: klemtoon op lo. En zo staan er meer dan 200 pagina’s met meest Latijnse begrippen in een piepklein boekje, bedoeld voor in de schortzak.

Hoe dacht de dokter eigenlijk dat eenvoudig opgeleide meisjes, met soms amper lagere school, in staat waren om deze enorme hoeveelheid Latijn tot zich te nemen? Met die vraag had hij zich aanmerkelijk minder bezig gehouden. Immers, de ideale verpleegster die Nolst Trenité voor ogen had was een jongedame uit de beschaafde burgerstand. In de praktijk was het merendeel van de verpleegsters rond 1900 afkomstig uit een lagere sociale klasse, waar lezen en schrijven minder vanzelfsprekend was. Nolst Trenité was hoopvol, want volgens hem “verlangen beschaafde verpleegsters [er naar] om de gehoorde woorden te begrijpen, te kunnen opschrijven en zoo nodig te kunnen weergeven”. Het Verpleegsters Zakwoordenboekje was voor de verpleegsters in de operatie- en verbandkamer misschien te hoog gegrepen, maar het kreeg toch zes herdrukken, de laatste in 1921. Na de dood van Nolst Trenité in 1924 volgden nog vier herdrukken onder leiding van de arts W. Schuurmans Stekhoven.

Oppassen voor vlooien

Operatiekamer ca. 1930

Behalve hoofdwerk in de vorm van bijscholing in het Latijn bleef handwerk in de praktijk onmisbaar. Van meet af aan waren de wondverpleegsters niet alleen verantwoordelijk voor het verbinden van de wonden, ze moesten ook de verbandmiddelen op orde houden. De meeste ziekenhuizen beschikten na 1900 over een ‘verbandzaal’, bedoeld om verbanden te bewaren en klaar te maken voor gebruik. Het was de taak van de ‘zaalverpleegster’ om de wonden volgens de regels van de kunst te verbinden. Zo moest zij er goed op letten dat zieke kinderen geen speelgoed tussen het verband stopten, maar vooral moest ze alert zijn op vlooien die de neiging hadden in het verband te kruipen. Ook was het haar taak om immobiele patiënten goed in de gaten te houden, omdat die extra gevoelig waren voor decubitus. Dat kon weer nieuwe wonden tot gevolg kon hebben.

Volgens de lesboeken moest het verbinden zelf ‘vlug en ordelijk’ gebeuren, zonder teveel communicatie met de patiënt. Dat leidde alleen maar af. Essentieel was de verbandwagen, waar alle uitgekookte en gesteriliseerde instrumenten, scharen, pincetten en gaasjes in gelid klaar moesten staan. En uiteraard moest zij alles weten over desinfectie en hygiëne. Hoe een verband aangelegd moest worden, werd tijdens de opleiding op medeleerlingen geoefend. In de leerboeken staan ook nogal eens patiënten afgebeeld als proefkonijn.

Klusjes voor in de nachtdienst

Tot de jaren ’60 legden verpleegsters en verplegers niet alleen de verbanden aan, ze waren ook verantwoordelijk voor het handwerk dat eraan voorafging. Zo wasten ze de vuile verbanden en knipten ze de gaasjes op maat. Het strak oprollen van hydrofiele verbanden gebeurde op een ‘zwachtelwinder’, een ingenieus verbandmolentje. Dat was een standaardklus voor in de nachtdienst, evenals het inpakken van verband en instrumenten voor sterilisatie.

De kocher, onmisbaar hulpmiddel bij wondverzorging

Het oprollen van zwachtels, nodig voor het fixeren van hielen en ellenbogen met vette watten, was een taak voor overdag. Er waren namelijk altijd wel patiënten bereid om de zwachtels strak te trekken terwijl de zuster ze vliegensvlug oprolde. Het was een standaardritueel in de ochtend na de wasbeurt. Het was ook een moment om contact te hebben met de patiënt en het zorgde voor veel lol op de grote ziekenzalen. Want welke zuster en welke patiënt waren het eerst klaar?

Kortom, verpleegkundigen waren lange tijd verantwoordelijk voor het op orde houden van de verbandvoorraad, het verzorgen van wonden en de nazorg ervan. Daarmee waren ze verantwoordelijk voor de hele cyclus rond de wondzorg.

Leestips:

1: A.N. Nolst Trenité en zijn ‘Handboek der Ziekenverpleging’ (1894). door M. J. van Lieburg

2: Handboek der Ziekenverpleging (1894) en Het Verpleegsters Zakwoordenboekje (1899), beiden door A.N. Nolst Trenité

Verpleegstersmoord

Verpleegsters naast de rouwkoets bij de begrafenis van Tini Koperberg (Gemeente Archief Ede)

Met enige regelmaat melden media dat een verpleegkundige zijn of haar patiënt om het leven heeft gebracht. Vaak gaat het daarbij om meerdere slachtoffers en meestal krijgt zo’n misdrijf veel aandacht in de pers. Het vakblad Nursing besteedde er in  het nummer van 1 september 2017 zelfs een artikel aan. Hierin worden de moorden, gepleegd door 6 verpleegkundigen uit diverse landen, behandeld.

Verpleegkundigen als slachtoffer

Het omgekeerde gebeurt natuurlijk ook. Verpleegkundigen die om het leven worden gebracht. Het meest recente voorbeeld is de moord in 2015 op verpleegkundige L. van der G. te Waalwijk. In de meeste gevallen gaat het hierbij om moord in de relationele sfeer. Dat laatste was niet het geval bij de moord in 1930 op verpleegster Tini Koperberg. Zij was een willekeurig slachtoffer. Over het aantal vermoorde verpleegkundigen in Nederland is geen systematische informatie beschikbaar is, maar dit drama in 1930 kon rekenen op enorme belangstelling van de pers.

Catharina Helena (Tini) Koperberg (1909-1930)

Tini en Annie, 2 vriendinnen

De 21-jarige Catharina Helena (Tini) Koperberg, leerling-verpleegster in het ziekenhuis te Velp, was op 27 februari 1930 op bezoek bij haar vriendin Annie Boerwinkel. Annie was leerling-verpleegster in Utrecht en logeerde bij haar moeder in Bennekom. De vriendinnen besloten deze gezellige dag af te sluiten met een boswandeling. Het was die dag fris, maar de zon scheen en beide verpleegsters hadden elkaar nog genoeg te vertellen. In de omgeving van de Breukelderweg in Bennekom ging het mis. Een onguur uitziende man, zoals de pers hem later omschreef, overviel de beide verpleegsters en deed een poging hen te verkrachten. Er ontstond een worsteling. Onder hevig geschreeuw probeerde Tini Koperberg de man van haar vriendin af te trekken. In woede ontstoken trok hij een dolk en stak Tini Koperberg met meerdere messteken dood. Annie Boerwinkel, ook flink gewond, vluchtte en wist een jachtopziener te waarschuwen.

Beroering in het land

In Bennekom en Ede was de moord op verpleegster Tini Koperberg het gesprek van de dag. Maar niet alleen daar, in het hele land ontstond enorme beroering. Honderden mensen bezochten de plek des onheils. Het was nu zaak om de moordenaar te vinden. Verpleegster Annie Boerwinkel was daarbij de enige en belangrijkste getuige. De politie organiseerde meteen een klopjacht met honden. Ook de assistentie van de marechaussee en van 120 nabijgelegen militairen leverde aanvankelijk niets op. Op diverse plaatsen in het land werden slordig uitziende mannen, vaak daklozen, willekeurig opgepakt en ten onrechte aangezien voor de dader. De Nederlandse pers volgde de zoektocht naar de dader op de voet. De Edesche Courant, de Nieuwe Leidse Courant, de Alkmaarsche Courant en De Telegraaf, om er maar een paar te noemen, publiceerden dagelijks over ‘Het drama te Bennekom’ en over de onveiligheid op de Veluwe. Zolang de dader niet gevonden was, sloten mensen hun huizen extra af en werden kinderen binnengehouden. De onrust was groot.

De moordenaar

Pas nadat de gemeente Bennekom een beloning van 500 gulden had uitgeloofd en de gemeente Arnhem dit bedrag met nog eens 500 gulden had verdubbeld, kon een verdachte op 1 maart 1930 worden gearresteerd. Annie Boerwinkel herkende hem als de dader, maar viel tijdens de confrontatie flauw. De arrestatie en het proces dat volgde, vergden emotioneel veel van haar en het heeft lang geduurd voordat Annie weer de oude was. De aanhouding van de verdachte zorgde voor grote ophef, temeer daar hij stellig ontkende de dader te zijn. Hij werd bij zijn arrestatie bijna gelyncht door de menigte. ”Geef hem ons maar, wij zullen hem wel rechten”, joelde de menigte.

Annie Boerwinkel, waarschijnlijk met haar moeder, bij het politiebureau

Volgens de kranten woonde de 35-jarige verdachte met vrouw en kind in Ede en was hij verkoper van breimachines. De aanklacht luidde dat hij verpleegster Koperberg onzedelijk had betast en met messteken om het leven had gebracht. In zijn huis vond de politie bebloede kleding en een net gewassen jas. De verdachte werd overgebracht naar de strafgevangenis in Rotterdam. Vier maanden later werd hij veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor moord en verkrachting. Het feit dat hij al eerder veroordeeld was geweest wegens aanranding van een jong meisje heeft zeker een rol gespeeld bij deze strenge straf. Levenslange gevangenisstraf was in de jaren ’30 in Nederland een zeldzaamheid en werd alleen toegepast bij moord met voorbedachte rade, hetgeen hier niet het geval was. De veroordeelde bleef echter ontkennen en ging in hoger beroep. Op 20 november 1930 kwam ook het Hof tot de veroordeling levenslang. In een laatste poging ging hij in cassatie, waar de Hoge Raad op 2 maart 1931 het cassatieberoep verwierp. De veroordeelde Edenaar zou nog een keer in het nieuws komen. Tijdens een buitengewoon verlof om zijn zieke vrouw te bezoeken wist hij zijn bewakers te overmeesteren en te ontsnappen. Hierna werd hij strenger bewaakt. Op 6 december 1955 overleed hij in de gevangenis.

De begrafenis van verpleegster Tini Koperberg

De moord op Tini Koperberg kwam hard aan in de hechte gemeenschap van het kleine ziekenhuis in  Velp. Leerling-verpleegsters deelden vaak 3 jaar lang lief en leed met elkaar. In het Tijdschrift voor Ziekenverpleging van 1930 beschreven haar vriendinnen Tini met de woorden: ’Trouw aan haar vriendinnen, trouw aan haar collega’s’, dat was Tini Koperberg. Trouw waren ook Tini’s vriendinnen. Met velen waren ze gekomen om Tini Koperberg op haar laatste tocht te begeleiden, in uniform.

De begrafenis vond plaats vanuit haar ouderlijk huis te Arnhem op 5 maart 1930. Aan weerskanten werd de zwart omfloerste rouwkoets, getrokken door 2 paarden, begeleid door de verpleegsters. Achter de koets reed een open wagen, bedolven met bloemen. Op de route naar de begraafplaats, hoogstwaarschijnlijk Moscowa, stonden de belangstellenden rijen dik. Rondom het graf stonden de familie, de verpleegsters  en vertegenwoordigers van de politie, die zelf ook een krans legden.

Grote belangstelling bij de begrafenis in Arnhem (Gemeente Archief Ede)

De massale belangstelling bij de begrafenis liet zien, hoe de moord op verpleegster Tini Koperberg de samenleving in beroering had gebracht.

Leestip: ‘Drama in the dailies: violence and gender in Dutch newspapers, 1880 to 1930, door E. C. Wilkinson. (online beschikbaar). In de gedigitaliseerde kranten tussen 1930-1940 staan berichten over de moord in Bennekom. Te raadplegen via Delpher

Meijbooms Talengids

Frederike Meijboom op latere leeftijd aan haar bureau in Den Haag.

Frederike Meijboom (1871-1971) heeft haar leven lang geschreven. Haar 6.5 meter tellend archief is daar het levende bewijs van.

Haar eerste publicatie stamt uit 1912. Ze werkte toen als adjunct-directrice in het Bergweg Ziekenhuis te Rotterdam, waar ze in de verpleegstersopleiding de cursus ‘Ziekenverpleging’ gaf. De lessen, die ze aan haar leerlingen gaf, staan in het boek Lessen aan leerling-verpleegsters. Met dit boek was Meijboom de tweede adjunct-directrice die zelf een lesboek schreef. Lientje de Bussy-Kruysse (1858-1937) was haar in 1910 voor met Ziekenverpleging. Practische en ethische wenken. Op zich was het schrijven van lesboeken door verpleegsters uniek en tevens een hachelijke onderneming. Boeken schrijven voor de verpleegstersopleiding was een taak van de arts, niet van de verpleegster. Meijboom heeft dit goed aangevoeld en dekt zich in het voorwoord van de eerste druk daarom stevig in. De kritiek van artsen op haar boek was niet mals. Vooral de tweede druk in 1920 kon rekenen op een zes pagina’s lange vernietigende recensie van dr. J. W. Wicherink in ‘Het Ziekenhuis’. Het heeft Meijboom er niet van weerhouden om te blijven schrijven. Haar laatste boek kwam uit in 1969, twee jaar voor haar overlijden.

In mijn onderzoek naar het leven van Frederike Meijboom heb ik 23 boeken van haar hand gevonden, inclusief de herdrukken. Gemiddeld tellen ze tussen de 70-100 pagina’s. Ze verschijnen vooral tussen 1926, het jaar van haar pensionering, en 1970. De thema’s die Meijboom in haar publicaties behandelt, zijn vrijwel altijd gerelateerd aan wat ze op dat moment doet of gedaan heeft. Geeft ze radiopraatjes over zwangerschap en geboorte, dan verschijnt aansluitend het boekje De aanstaande moeder en haar kindje. Stopt ze als voorlichtster bij de Algemene Psychiatrische Voorlichtingsdienst, dan volgt het boekje Behandeling en verzorging van geestelijk gestoorden. Sommige titels krijgen meerder drukken.

De eerste druk van Quaestionarium Medicum (1948)

Questionarium Medicum

Tussen al haar publicaties vond ik een vreemde eend in de bijt, getiteld Quaestionarium Medicum uit 1948. Wat is er zo opvallend aan deze publicatie? Om te beginnen is het geen gebonden boek of paperback, maar zijn het 17 losse brochures. Elke brochure bestaat uit 16 aan elkaar geniete pagina’s. De brochures zijn vertaald in 17 verschillende talen en zitten samen in een wijnrode map met Meijbooms naam en de titel in gouden opdruk. De 17 talen zijn: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Russisch, Pools, Noors, Zweeds, Fins, Spaans, Portugees, Italiaans, Grieks, Chinees, Japans, Maleisisch en Esperanto. Waar gaat dit over, was mijn eerste gedachte. Een gekreukelde en geplakte folder van de uitgever G. W. Breughel bood uitkomst.

‘Talengids voor zieken vreemdelingen’

Volgens de folder van de uitgever was Meijboom er in haar 32-jarige loopbaan in het ziekenhuis tegenaan gelopen dat artsen en verpleegsters patiënten uit andere landen – die waren er in Rotterdam als havenstad veel -, niet konden verstaan. Op hun beurt begrepen patiënten niet wat de arts of verpleegster nu precies bedoelde. Kortom, een recept voor verwarring. Medische onderzoeken liepen zo vertraging op of werden verkeerd uitgevoerd. Soms moest er een tolk bijgehaald worden wat ook veel tijd kostte. Ook de verpleegster die de patiënt moest opnemen, liep tegen een taalprobleem aan. Van al die miscommunicatie was de patiënt uiteindelijk de dupe. Voor Dit was voor Meijboom de aanleiding om een Talengids voor zieken vreemdelingen samen te stellen, een vragenlijst met 475 (!) vragen, een Quaestionarium Medicum in 17 talen.

De 475 vragen gaan over 9 onderwerpen waar de arts en verpleegster bij opname van een ‘vreemdeling’ mee te maken kregen: administratie, medisch onderzoek, chirurgisch onderzoek, de huidarts, de oogarts, de neus- keel- en oorarts, de opname afdeling en de ziekenzaal. En dus zijn het vragen als: wat is uw nationaliteit, welke taal spreekt u, hoe is uw achternaam, kunt ge zelf de onkosten betalen, hoe lang heeft u al pijn, hoest ge wel eens, maak uw bovenkleren los, ziet ge wel eens sterretjes, om er maar een paar te noemen. De vragen moesten zo eenvoudig zijn geformuleerd, dat een patiënt ze met ja of nee of met een hoofdknikje kon beantwoorden. Uitvoerig en heel specifiek zijn de vragen over geslachtsziekten en medicatie. Aandoenlijk daarentegen en minder in aantal zijn de vragen voor de verpleegster. De eerste vraag, nummer 370, luidt: wees maar niet zenuwachtig, we zullen goed voor U zorgen. En nummer 425: wilt ge een brief schrijven? gevolgd door 426: zal ik de brief voor u posten? Kortom, 475 in 17 talen. Hoe heeft Frederike Meijboom dit voor elkaar gekregen?

Een enorme klus

Twee van de 17 brochures, in het Japans en Chinees

Met het maken van deze talengids was Meijboom in 1938 begonnen. Tijdens haar werkzame leven tot 1926 maakte ze ook al lange vragenlijsten, waar ze haar leerling-verpleegsters mee overhoorde. Maar dit was van een andere orde, want wie vertaalde die 475 vragen in het Turks, Pools, Esperanto  of Russisch? Zelf kon ze de Nederlandse versie wel in het Duits vertalen, haar moeder was immers Duitse. Frans lukt ook goed, want die taal had ze geleerd tijdens haar kostschooljaren in Bonn. Voor de vertaling in de andere talen schakelde Meijboom haar brede netwerk in. Dat waren vooral Nederlandse en buitenlandse artsen, waarmee ze nauw contact onderhield. Liep ze vast, dan mobiliseerde ze een ambassade of een ministerie om een vertaler te regelen. Al met al was dit een ongelofelijke klus, temeer daar vanaf 1940 het postverkeer in oorlogstijd niet vanzelfsprekend was. Tegelijk moest ze op zoek naar een uitgever, ook geen gemakkelijke opgave in een tijd waarin er  papierschaarste was.

Problemen met de uitgever

In 1944 tekende Meijboom dan eindelijk het contract voor een oplage van 2000 stuks met uitgever G. W. Breughel. Het leverde haar eenmalig 600 gulden op. Ter vergelijking, een belastingadviseur verdiende in 1944 ongeveer 6000 gulden per jaar. Afspraak was dat zij verantwoordelijk was voor de volledige copy, de correctie van de drukproeven en het persklaar aanleveren van de teksten. Met die taakverdeling begonnen tussen Meijboom en de uitgever de problemen. Er bleken veel fouten in de vertalingen te zitten en de drukker moest voortdurend de teksten aanpassen. Meijboom toonde geen genade en bleef hem lastig vallen met correcties en foute spellingen. De artsen die de vertalingen verzorgd hadden, kregen er schoon genoeg van en vroegen zich af wanneer de publicatie nu eens klaar was. Er ontstond een heftig conflict waarbij Meijboom een advocaat inschakelde om de uitgever te dwingen het boek uit te geven. Ze was ongeveer over alles ontevreden: over de uitvoering in losse brochures, over de kwaliteit van het papier, over de drukletters en over de slechte verkooptechniek van de uitgever. Uiteindelijk kwam het boek in 1948 uit, maar werd het pas in 1950 officieel verspreid. De uitgever was door deze hele affaire en de negatieve publiciteit zo in de problemen geraakt dat hij in 1953 failliet ging.

Een tweede druk

Kladblaadje met berekeningen ten aanzien van het contract (Archief F. Meijboom, nr. 201, IISG)

Toen Quaestionarium Medicum in 1958 uitverkocht was, besloot Meijboom dat er een tweede druk moest komen. Ook deze onderhandelingen verliepen niet van een leien dakje. Door het faillissement van de uitgever was het originele manuscript in bezit geraakt van een andere uitgever, die geen enkele belangstelling had voor een tweede druk. Opnieuw schakelde Meijboom een advocaat in om het manuscript in handen te krijgen. Na veel beschuldigingen over en weer kon ze het uiteindelijk voor 50 gulden terugkopen. Nadat ze bij diverse uitgeverijen bot had gevangen, sloot ze in 1960 met Elsevier Publishing Company een nieuw contract voor de tweede druk. Het aanbod van de uitgever was dat ze of eenmalig 2400 gulden kon krijgen of 1200 gulden en 5% van elk verkocht boek.

Na veel gepuzzel en gereken koos ze voor het eerste. Afspraak was dat er niets meer aan het manuscript gewijzigd kon worden. In 1961 kwam de tweede druk uit in de reeks Glossaria Interpretum, niet meer in 17 losse katernen maar in boekvorm, te koop voor 16 gulden. In juli 1970, enkele maanden voor haar dood, nam Meijboom contact op met Elsevier met de vraag of het niet tijd was voor een derde druk. Met de 550 exemplaren op de plank vond de uitgever dit niet nodig.

Mijn onderzoek naar het leven van Frederike Meijboom vordert gestaag en levert vaak mooie ontdekkingen op, zoals deze ‘Talengids voor zieken vreemdelingen’.

Leestip: ‘Lessen aan Leerling-Verpleegsters’. door F. Meyboom (1912)