Bep Engelberts, de 10de dapper dame

Anna Elizabeth Wilhelmina Christine (Bep) Engelberts is in 1898 geboren, dit jaar 125 jaar geleden. Ze groeide op in een hervormd predikantengezin in Bergschenhoek. Op 7-jarige leeftijd verhuisde de familie naar Amsterdam. Hier volgde Bep Engelberts in 1918 de opleiding tot ziekenverpleegster in het Wilhelmina Gasthuis. Ze behaalde in 1921 het diploma van het Witte Kruis.

Het Tjikini Ziekenhuis in Batavia

Met het diploma op zak vertrok Bep in 1924 op verzoek van het Nederlandsch Zendeling Genootschap naar Nederlands-Indië. Het was haar opdracht om Javaanse meisjes én jongens op te leiden tot verpleegster en verpleger, zodat ze in de zendingsziekenhuizen ingezet konden worden. Ze leerde al snel Javaans en Maleis en behaalde ook het diploma van vroedvrouw. In 1938 volgde haar overplaatsing naar het Koningin Emma Ziekenhuis ‘Tjikini’ te Batavia met de taak de verpleging te organiseren. Na de inval van het Japanse leger in 1942 werd Bep Engelberts geïnterneerd in het vrouwenkamp Kramat. Onder vreselijke omstandigheden nam ze hier samen met dr. H. S. Hogerzeil de verpleging van de zieken op zich.

Toen de oorlog voorbij was, bleef ze nog tot 1951 werkzaam als directrice van het ‘Tjikini’ ziekenhuis. Na de verwoesting van dit ziekenhuis door oorlogshandelingen bouwde Bep Engelberts de organisatie van de verpleging weer op.  In 1947 kreeg ze voor haar verdienste de Ridderorde van Oranje-Nassau. Maar daar bleef het niet bij.

De 10de draagster van de Florence Nightingale Medaille

Uitreiking medaille door koningin Juliana. Linksachter 2 winnaressen uit 1947

Na haar terugkeer in Nederland was Bep Engelberts van 1951-1957 directrice van het Havenziekenhuis te Rotterdam. Ook hier reorganiseerde ze de verpleegstersopleiding, die onder haar leiding een groot succes werd. Vooral haar tropencursussen waren beroemd. Na haar vertrek als directrice ging ze reizen. Het was op een van die reizen dat ze een telegram kreeg met het bericht dat ze de prestigieuze Florence Nightingale Medaille kreeg. Deze medaille was in 1912 ingesteld door het Internationale Rode Kruis voor verpleegsters die zich hadden onderscheiden door buitengewone moed en toewijding. De medaille was in  Nederland al 9 keer uitgereikt, Bep was dus de 10de dappere dame.

De medaille met inscriptie

Ze kreeg de medaille voor haar moedige optreden in het Jappenkamp Kramat. Zelf vond ze het allemaal wat overdreven. “Waarom ik?”, aldus Bep. Ik deed gewoon mijn werk. Op 17 augustus 1959 speldde H.M. Koningin Juliana haar in de Rolzaal te Den Haag de prestigieuze medaille op.

Het is nog steeds een raadsel waarom het zolang geduurd heeft voordat de medaille aan Bep Engelberts is uitgereikt. Naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog waren er voor haar immers al zeven medailles toegekend: vijf in 1947 en twee in 1949. Toch zou het daarna nog tien jaar duren voordat deze uitreiking plaatsvond. Het kan zijn dat niet eerder bekend was wat zij in het vrouwenkamp allemaal had gedaan en dat iemand pas in 1959 haar bij het Nederlandse Rode Kruis had aangemeld als kandidaat. Maar dit is een veronderstelling.

De dag van het afscheid (1965)

Op 5 januari 1965 was het Havenziekenhuis in Rotterdam in rep en roer. Enkele dagen ervoor, precies op Nieuwsjaardag, was oud-directrice Bep Engelberts overleden. Toen ze ziek werd, wilde ze perse in haar geliefde Havenziekenhuis verpleegd worden. En nu was de dag van het afscheid aangebroken. Zuster Engelberts had aangegeven dat ze vanuit het ziekenhuis uitgedragen wilde worden, een flinke opgave voor een functionerend ziekenhuis. Om dit alles in goede banen te leiden, was er dan ook een streng protocol opgesteld. Iedereen die meeging met de stoet kon vanaf 10.00 ’s ochtends in de conversatiezaal een boterham eten. Ondertussen was het de taak van Zuster van Campenhout om ervoor te zorgen dat er op de begane grond vanaf 11.00 uur geen bedden met patiënten stonden. En het was absoluut verboden om op het klopbalkon dekens te kloppen. Theo moest ervoor zorgen dat de grote lift op de vijfde verdieping om 11.05 vrij was. Vanaf 11.15 stelden de verpleegsters en de leerlingen zich beneden in de hal op in een rij. Het kledingvoorschrift was streng. De leerlingen moesten de jurk hooggesloten houden en de gediplomeerden droegen een hartjesschort met blauw vest. De kist met het lichaam van zuster Engelberts werd om half 12 via de voordeur het ziekenhuis uitgedragen. Haar laatste reis naar crematorium Westerveld kon beginnen. De laatste zin van het protocol luidde: “s.v.p. opletten, dat er geen patiënten uit de ramen hangen”.

De Zuster Engelberts Stichting

Insigne voor leerlingen van de Zuster Engelberts Stichting

Na haar overlijden is door de besturen van het Havenziekenhuis en de Dr. Daniël den Hoed Kliniek in 1968 als eerbetoon de Zuster Engelberts Stichting in Rotterdam opgericht. Dit opleidingsinstituut voor verpleegkundigen opende op 23 oktober 1969 zijn deuren. In 2002 mocht ik als directeur van het Nationaal Museum Verpleging en Verzorging de originele Florence Nightingale Medaille van zuster Engelberts in ontvangst nemen. De medaille had al die tijd in een kastje in de hal van het schoolgebouw gehangen, als eerbetoon aan een groot verpleegkundige.

Verder lezen

S. Hogerzeil, ‘In memoriam zr. A.E.W.C. Engelberts’ (1965)

Lepoutre, W.H.P. Feenstra, Erkenning van een pionierster (1959)

v.V. ‘Florence Nightingale Medaille voor zr. A. E. W. Chr. Engelberts’, Tijdschrift voor Ziekenverpleging (1959) p. 402.

Protocol begrafenis. Dinsdag 5 januari 1965. Archief FNI.

Kraamverzorgende onder druk

Het beroep van kraamverzorgende staat onder druk en niet zo’n beetje ook. In Nederland werken bijna 8000 kraamverzorgenden in loondienst en zo’n 1000 als zzp’er. Het rommelt al tijden in deze beroepsgroep, die zwaar onder druk staat.

Kraamverzorging thuis, jaren ’30

De afgelopen jaren verlieten 3000 van de 12000 professionals het beroep, waardoor er inmiddels een groot tekort is. Het FNV deed onlangs een peiling waaraan 1261 kraamverzorgenden deel namen. De conclusie was dat kraamverzorgenden de laagst betaalde groep in de sector Zorg en Welzijn is. Maar niet alleen het salaris, ook de onregelmatige werktijden zijn er de oorzaak van dat kraamverzorgenden het vak verlaten. Ook verloskundigen zijn de dupe van de tekorten op dit moment. Als we in Nederland geen adequate kraamzorg meer kunnen leveren, zijn we wel heel diep gezonken. Een prachtige beroepsgroep dreigt te verdwijnen en daarom als eerbetoon hier hun mooie geschiedenis in een notendop.

Baker Willemse uit Zwolle, ca. 1900

Bazige bakers

In de negentiende eeuw kregen vrouwen hun baby gewoon thuis, begeleid door een vroed­vrouw of huisarts. Na de beval­ling kwam de zorg voor moeder en kind in han­den van een baker. Dat waren ervaren, bazige vrouwen. Over bakers doen nogal negatieve verhalen de ronde. Ze zouden constant lui, dronken en onoplettend geweest zijn. Dergelijke bakers waren er natuurlijk en ze werkten meestal in de arme gezinnen. Maar er waren ook goede bakers, zoals Trui Klein uit Utrecht, die menige moeder op voortreffelijke wijze door het kraambed heen hielp. Dokter Ausems, die veel met Trui werkte, was heel enthousiast over haar: “Trui was nooit vermoeid, altijd gelijkmatig van humeur, ijverig, stipt en betrouwbaar bij haar werk, pleegde geen ongerechtigheden, luisterde naar bemerkingen omtrent de verpleging en bracht ze in toepassing.”

Rust, Reinheid, Regelmaat

Aan het eind van de 19de eeuw waaide er een nieuwe wind door Nederland. Fabrieken en bedrijven kwamen op en mensen trokken naar de stad op zoek naar werk. Ook de geneeskunde maakte een enorme ontwikkeling door. Een belangrijke doorbraak was de ontdekking van de bacterie. Eindelijk konden medici de gevaarlijke kraamvrouwenkoorts te lijf gaan. Als de dokter zijn handen waste, was dat levensreddend. Met nieuwe kennis over hygiëne gingen medici de strijd aan tegen kraamvrouwenkoorts en kindersterfte. Vanaf dat moment klaagden ze steen en been over de bakers, die vaak niet konden lezen of schrijven en geen idee hadden van hygiëne.

Van baker naar kraamverzorgster                                                                                                             

Stoffen insigne voor de baker

In 1900 startten het Witte en Groene Kruis met een opleiding voor bakers. Vooral Aafke Gesina van Hulst (1868-1930) stond bekend om haar voorlichting aan aanstaande moe­ders. Een­maal opge­leid kregen de bakers een uniform, een diploma en een stoffen insigne voor op hun mantel. Dat gaf status. Toch is duidelijk dat het imperium van de baker vanaf 1920 begint te wankelen. Vanaf dat moment spraken artsen over een nieuw type baker, de ‘kraamverzorgster’. Zij moest de ouderwetse baker vervangen en de nieuwe hygiënische beginselen ‘Rust, Reinheid en Regelmaat’ introduceren in de gezinnen.

Insigne voor leerling-kraamverzorgster

Kraamverzorging, een nieuw beroep

Een speciale commissie ontwierp in 1926 de nieuwe opleiding voor kraamverzorgsters. Gedurende 18 maanden, waarvan zes in een kliniek, volgde de leerling theorie- en prak­tijklessen. De taken die de kraamver­zorgende-van-nu in haar pakket heeft, zijn al in die eerste opleiding geformuleerd. De kraamverzorgster in bruin uniform met witte hartjesschort had een signalerende functie, gaf voorlichting en assisteerde bij de bevalling. Ze zorgde voor de kraamvrouw en de baby en rapporteren alles wat afweek van een normaal kraambed. Kraamverzorgsters waren verantwoording schuldig aan de vroedvrouw, de arts of de kraamverpleegster. Had ze haar opleiding af, dan moest ze zich aanmelden bij een zogenaamd plaat­singsbureau, waar ze ingeschreven werd als werk­zoe­kende en ook kon rekenen op regelmatig werk. Pas na in­schrij­ving ontving ze haar insigne. Deze constructie was vooral bedoeld om te voor­komen dat gediplomeerde kraamver­zorgsters gingen particulieren. Dit werkte het zogenaamde ‘wild bake­ren’ in de hand, waarbij de overheid de controle op de kraam­zorg weer zou verliezen.

Op internaat                                                                                                                               

Inschrijvingsbewijs

Vanaf 1950 vond de opleiding van kraamverzorgsters plaats in internaten, waar ze drie maanden aaneengesloten theoretisch onderwijs kregen. Daarna gingen ze twaalf maanden de prak­tijk in onder leiding van een docente. De meeste kraamverzorgsters vonden de internaatsperiode een leuke tijd, waar ze als meiden onder elkaar ont­zettend veel lol hadden. In de opleiding was veel aandacht voor patholo­gie, zodat de kraamver­zorgster in staat was afwijkin­gen in het kraambed te herkennen. Ook huishoudkunde was een belangrijk vak. Na drie maanden theorie volgde stage in het gezin. De leidster van het kraam­centrum kwam dan regelmatig controleren of alles goed ging. Van elk gezin moest de leerling een ver­slag maken en 22 bevallingen hebben meegemaakt. Deze internaat opleiding werd in 1971 nog een keer bijgesteld.

In een afhankelijke positie

Hoewel de werkomstandigheden in de kraamzorg en de opleiding sinds 1971 sterk verbeterd waren, tobde het beroep toch met een negatief imago. Belangrijkste oorzaak hiervan was dat een kraamverzorgster altijd ondergeschikt was aan de verloskundige, de arts of de leidster van het kraamcentrum. Ze stond zo altijd in een afhankelijke positie van haar werkge­ver. In 1983 kwam aan deze oude opleidingsstructuur een einde, waarmee de kraam­verzorg­ende, zoals ze inmiddels heette, minder afhanke­lijk van haar werkgever was. Toch leidde deze vernieuwing niet tot een zelfbewuste beroepsgroep. Het beroep bleef last houden van een lage waardering en een laag salaris. Dat is tot vandaag niet veel veranderd.

Laten we het daar eens over hebben

Momenteel is er een groot tekort aan kraamverzorgenden. Jonge gezinnen zijn hier de dupe van. Het is daarom goed dat er vanuit de FNV aandacht is voor de problemen en ook de Tweede Kamer heeft onlangs een spoeddebat over de kraamzorg gehad. De kernvraag is: wat hebben we als samenleving eigenlijk ervoor over om deze unieke beroepsgroep in stand te houden? Laten we het daar eens over hebben!

 

 

 

 

 

Is Anna Reynvaan de Nederlandse Nightingale?

Jubileum! Vandaag wordt de 25ste Anna Reynvaanlezing gehouden, een jaarlijks feest voor verpleegkundigen. Maar waarom heet deze lezing eigenlijk de Anna Reynvaanlezing? En is het wel terecht om Anna Reynvaan de Nederlandse Nightingale te noemen? Het waren exact deze vragen die de organisatoren van de Anna Reynvaanlezing uit het toenmalige AMC mij meegaven. En of ik, voorafgaand aan de lezing door prof. Joyce Clifford een lezing wilde houden over deze vragen. En zo gebeurde. In aanwezigheid van Prinses Margriet hield ik op 9 juni 1999 in de Lutherse Kerk, waar de eerste Anna Reynvaanlezing toen werd gehouden, de lezing met de titel: ‘Anna Reynvaan, een Nederlandse Nightingale (1844-1920)’.

Om uit te zoeken of Reynvaan terecht de Nederlandse Nightingale mag heten, bekeek ik de bronnen en de literatuur over haar. En eerlijk gezegd was dat geen eenvoudige zoektocht. Wat we weten over deze pionier, bleek vaak overgeschreven en in de loop der tijd aangedikt met anekdotes. Want wat had Anna Reynvaan nu precies bijgedragen aan de modernisering van de verpleging? En vooral, had ze dat alleen gedaan of waren er meer Nederlandse Nightingales? Tenslotte de vraag, kunnen we Reynvaan vergelijken met Nightingale? Staat ze op dezelfde grote hoogte als de Lady with the Lamp? Want ja, hoe gerechtvaardigd is het om deze belangrijke lezing, die nu voor de 25ste keer wordt gehouden, naar Anna Reynvaan te vernoemen?

Een antwoord op deze vragen en meer over de pionier Anna Reynvaan heb ik in 1999 gegeven in deze lezing.

 

GA TERUG NAAR ACTUEEL

Corrie Baas, de 13de dappere dame

Cornelia (Corrie) Baas is geboren in in Zuilen in 1944, dus tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze wist op 18-jarige leeftijd dat ze dokter wilde worden. Haar moeder zag dat niet zitten en er volgde een paar fikse ruzies. Corrie besloot haar eigen weg te gaan en volgde een aantal vakopleidingen op het gebied van radiologie.

Van 1970-1974 volgde ze de verpleegkundige opleiding aan de Engelberts Stichting te Rotterdam. Zou ze in die opleidingstijd in de hal van dat gebouw het kastje hebben zien hangen met daarin de Florence Nightingale Medaille van zuster Engelberts? In 1974 behaalde ze het diploma van verpleegkundige-A. Haar diploma had nummer 123790. Hierna volgde Corrie nog enkele specialisaties op het gebied van IC-, brandwonden- en oncologieverpleging, met als afronding een management opleiding. Daarna begon haar internationale carrière. Twintig jaar lang reisde ze als verpleegkundige van de ene brandhaard naar de andere. Een indrukwekkende carrière.

 De 13de draagster van de Florence Nightingale Medaille

Voorkant Florence Nightingale Medaille

Het is 4 februari 1994, een sombere, koude dag. Maar wel een dag met een gouden randje. Dat kwam door de uitreiking van de Florence Nightingale Medaille aan verpleegkundige Cornelia (Corrie) Baas (1944-2002). Deze medaille, een initiatief van het Internationale Rode Kruis, wordt sinds 1912 toegekend aan een verpleegkundige, verzorgende of helpende. Belangrijk is dat deze persoon gerelateerd is aan het Rode Kruis en zich in een oorlogssituatie of tijdens rampen heeft onderscheiden door dapper gedrag. Corrie Baas, de 13de Nederlandse winnares van de Florence Nightingale Medaille, voldeed in alle opzichten aan de doelstellingen van de medaille. Op 12 mei 1993, Internationale Dag van de Verpleging, maakte het Internationale Rode Kruis bekend dat ze de medaille zou ontvangen. Omdat ze in het buitenland verbleef, vond de echte uitreiking bijna 9 maanden laten plaats. Zie voor alle 15 draagsters: https://bureauwiegman.nl/15-draagsters-florence-nightingale-medaille/

Van Saoedi-Arabië naar Irak

Het is bijna onmogelijk om te laten zien op welke terreinen Corrie Baas zich allemaal ingezet heeft voor de medemens. Daarom een samenvatting:

1983-1984: Assistent headnurse in Saoedi-Arabië. Hier zette ze een brandwondenafdeling op en trainde ze stafleden in de brandwondenverpleging.

1984-1985: Nursing Supervisor in Egypte. In Cairo zette ze een intensive-care afdeling op en trainde ze lokale stafleden. In Egypte wordt de verpleging als een minderwaardig beroep gezien en daarom werkte ze mee op de afdeling om het belang van de verpleging te benadrukken.

1986-1987: Headnurse intensive care in Saoedi-Arabië. Ook hier verzorgde ze training en scholing aan de lokale stafleden door mee te werken op de afdeling.

1988-1989: Uitgezonden als ‘Nurse in Charge’ naar Israël tijdens de Intifada. Ze gaf hier leiding aan collega’s op de intensive-care en wisselde kennis en ervaring uit met de artsen en verpleegkundigen.

1990-1991: Emergency Nurse in Irak tijdens de Golfoorlog, waar ze tevens gegijzeld wordt en als laatste vrijgelaten. Over deze periode schrijft Corrie in haar cv: “Weinig kunnen doen in verband met mijn gijzeling en het uitbreken van de Golfoorlog”.

Medische missie in Afghanistan (1991-1992)

Uitreiking medaille door H.K.H. Prinses Margriet

Begin jaren ’90 wordt Corrie Baas uitgezonden naar Kabul in Afghanistan. Hier krijgt ze van maart tot oktober 1991 de leiding heeft over een veldhospitaal voor oorlogsslachtoffers van het dan heersende conflict. Als verpleegkundige is ze verantwoordelijk voor de triage op de Eerste Hulpafdeling van het Rode Kruisziekenhuis te Kabul. De omstandigheden zijn zo dreigend dat het Rode Kruis zijn medewerkers aan het einde van 1991 tijdelijk terugtrekt. Toch gaat Corrie begin 1992 weer terug. Het is voor deze medische missie in Afghanistan dat zuster Baas op 4 februari 1994 uit handen van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Margriet de beroemde Florence Nightingale Medaille opgespeld krijgt, de Nobelprijs voor verpleegkundigen, zoals onze Belgische collega’s de medaille noemen.

Achterkant medaille met inscriptie

Altijd klaar voor vertrek

Tussen 1992 en 2001 werd Corrie Baas nog tien keer uitgezonden naar oorlogen en vluchtelingenkampen, variërend van Irak, Soedan, Noord-Korea tot Tadzjikistan. Ze was nog lang niet klaar met haar missie, zo vindt ze zelf. Haar beste vriendin Maria van der Reep vertelde mij: “Haar koffertje stond altijd klaar”. In maart 2002 overleed Corrie Baas aan een verwaarloosde longontsteking. Ze werd pas een aantal dagen na haar overlijden door de politie gevonden. Corrie Baas werd maar 57 jaar.

Leestip

Maria van der Reep, haar vriendin, herinnert zich Corrie als een fantastische vrouw, gedreven om mensen in uiterste nood te helpen vanuit haar kennis, maar vooral ook vanuit haar hart. Ter nagedachtenis aan haar vriendin verwerkte Maria de reisverhalen en ervaringen van Corrie Baas in de roman “De blauwe spiegel” (Heemskerk, 2006).

De nalatenschap van Corrie Baas leeft ook voort in de Stichting Kicoba, -Kinderen Corrie Baas-, die ze 3 weken voor haar dood oprichtte, opdat haar werk zou voortleven. Die tekst staat ook op haar grasteen, zie de foto hierna.  Meer weten over deze stichting kan hier: www.kicoba.nl

De erfenis van Aafke Gesina van Hulst

Geïmproviseerd consultatiebureau in de achtertuin van de woning van Aafke Gesina van Hulst in Harlingen, ca. 1895. Aafke staat rechts achterin met glimmende hoge hoed

Jeugd in een domineesgezin

Op 28 januari 1868 komt in het Friese Harlingen een meisje ter wereld. Feest dus in het gezin van dominee Van Hulst. De baby krijgt de naam Aafke Gesina, al snel afgekort tot Sien. In de statige Harlingse woning aan de gracht groeit Sien op met drie broers en een jonger zusje. Op 14-jarige leeftijd slaat het noodlot toe, wanneer vader Van Hulst overlijdt. Als oudste dochter van het drukke gezin wordt nu van haar verwacht dat ze haar moeder helpt met het gezin en het huishouden. Want moeder Van Hulst heeft het druk, ook na het overlijden van haar man, de alom geliefde dominee. Niet alleen heeft ze het druk met het gezin, maar ook vanwege de vele maatschappelijke taken die een Doopsgezinde domineesvrouw nu eenmaal behoorde te doen. In die functie verwacht men van haar dat ze actief is in de Harlingse gemeenschap door om te zien naar haar naasten. En dat doet ze door regelmatig de achterbuurten van Harlingen te bezoeken. Op die tochten neemt ze haar oudste dochter mee. Zo komt Aafke direct in aanraking met gezinnen die in diepe armoede leven en daardoor vatbaar zijn voor allerlei ziekten. Is hier bij de jonge Aafke het plan gerijpt om iets aan deze ellende te doen?

Een nieuwe type wijkverpleegster

Portret van Aafke met kruisje

Hoewel Aafke zelf graag de Witte Kruis opleiding tot verpleegster had willen volgen,  is dat er nooit van gekomen. Door haar drukke werkzaamheden in het gezin en de zorg voor haar zieke broertje was ze zelf nooit in de gelegenheid om deze opleiding te volgen. Dat vereiste immers dat ze lange tijd van huis zou moeten en dat kon niet. Wie deze foto bekijkt, ziet dat ze op haar damesjapon (dus niet op een wit uniform) toch het insigne van het Witte Kruis draagt. Op de originele tekening/gravure is te zien dat het witte ivorenkruisje groen is gemaakt. Groen, dus de kleur van het Groene Kruis, de vereniging die haar zo lief was. Is dit kruisje opzettelijk groen geverfd en heeft ze dit als een soort eerbetoon een keer heeft ontvangen? Hoe dan ook, met of zonder diploma slaagde Aafke Gesina van Hulst  erin om zich op te werken tot de drijvende kracht achter een nieuw type verpleging. Niet de verpleging van zieken in het ziekenhuis, de instelling, die rond de eeuwwisseling zo populair was. Nee, het verplegen van zieken thuis. En dan niet liefdevolle hulp door bezorgde familieleden of ongetrouwde tantes, die niet opgeleid waren voor die taak, maar door opgeleide verpleegsters, wijkverpleegsters dus. Zij waren de hulptroepen die vanaf 1900 de gezinnen thuis op het hygiënische spoor moesten houden. Het nieuwe beroep van wijkverpleegster, anno 2023 al weer zo onmisbaar om de samenleving draaiende te houden.

‘Oude vrijster’

Toen Aafke 26 jaar oud was, viel ze onder de categorie ‘oude vrijsters’. De kans op een passende echtgenoot en een beschaafd huwelijk was definitief voorbij. En dus stortte ze zich op 26-jarige leeftijd op de organisatie van wijkverpleging. Zo richtte ze in Harlingen in 1894 de ‘Vereeniging voor Wijkverpleging en Ziekenzorg’ op. Maar het echte werk begon in 1902 met de oprichting van plaatselijke afdelingen van de ‘Algemeene Nederlandsche Vereeniging ‘Het Groene Kruis’. Deze neutrale vereniging, opgericht in 1900 door ds. F. C. Fleischer en dr. W. Poolman, zou onder haar leiding in Friesland een enorme vlucht nemen.

De erfenis van Aafke

Wat heeft de wijkverpleging eigenlijk aan Aafke Gesina van Hulst te danken? Begrippen als ‘Rust, Reinheid, Regelmaat’ kwamen uit haar koker, maar ook het eerste consultatiebureau in haar eigen achtertuin (zie grote foto). Ze startte moeder- en bakercursussen om moeders op weg te helpen. Ze schreef veel artikelen en diverse boekjes over de nieuwste ideeën over gezondheid en hygiëne. Ze bedacht nieuwe verpleegartikelen en ook dat je die kon lenen bij het magazijn van de plaatselijke kruisvereniging. En ze gaf les aan verpleegsters, die de specialisatie wijkverpleging volgden. Haar grootste succes was misschien wel de oprichting van de Nederlandsche Bond van Wijkverpleegsters in 1927, waarvan meteen al 100 van de 1000 wijkverpleegsters lid werden.

Om ongeletterde moeders in Friesland met haar boodschap van hygiëne te bereiken, trok ze met 7 zelfgemaakte aquarellen met tips over gezondheid de provincie door. De aquarellen heeft ze zelf getekend en laten heel plastisch zien hoe belangrijk bijvoorbeeld borstvoeding is voor baby’s. Haar ideeën over gezondheid en hygiëne zijn sterk beïnvloed door de Duitse ontwikkelingen over hygiëne die veelal via posters werden verspreid.

Aquarel over baby sterfte

Op deze aquarel, nummer 6 uit de reeks, wijst ze op de wisseling van seizoenen en de invloed die dat heeft op de sterfte van baby’s. Dat meisje, dat op 28 januari 1868 ter wereld kwam, heeft ons een indrukwekkende erfenis nagelaten.

Leestip

Wil je meer details en literatuur over het leven van Aafke Gesina van Hulst? Voor het Digitaal Vrouwenlexicon Nederland heb ik eerder deze bijdrage over haar geschreven, hier te lezen:  https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hulst

Claartje van Aals, een levenslustige leerling

Verpleegkundigen van het Apeldoornsche Bosch (Bron Een Vandaag)

Het is 22 januari 1943, in 2023 is dat precies 80 jaar geleden. Een koude vrijdagochtend. Hoe werden ze wakker, de meer dan 1200 psychiatrische patiënten, de bijna 50 verpleegkundigen en leerling Claartje van Aals? Hebben ze eigenlijk wel geslapen of was de chaos in hun hoofd, de ontzetting, de angst voor wat stond te gebeuren, te groot? In 2023 herdenken we een wrang jubileum. 

Hoofdgebouw van het Apeldoornsche Bosch

In de nacht van 21 op 22 januari 1943 werd de Joods psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoornsche Bos’ te Apeldoorn door de Duitse bezetter is ontruimd. Het Apeldoornsche Bosch, gelegen aan de Zutphensestraat, was opgericht in 1909 opgericht als Centraal Israëlitische Krankzinnigengesticht met als doel Joodse geesteszieken te verplegen. In 1934 werd naast de inrichting een opvanghuis geopend voor Joodse kinderen met een verstandelijke handicap, het zogenaamde Paedagogium Achisomog. Beide instellingen hadden moderne, progressieve ideeën en stonden goed bekend. In 1943 was de verpleging uitsluitend in handen van Joods personeel.

Een ‘gruwelijk schouwspel’

De ontruiming van beide instellingen was door de SS-er Aus der Fünten tot in de puntjes voorbereid en gebeurde allerminst zachtzinnig. De ruim 1200 patiënten, van wie de meesten nog in pyjama of in een dwangbuis, werden hardhandig en zonder enige consideratie in gereedstaande vrachtwagens geladen totdat deze overvol waren. Verpleegster Jetty van Geens, werkzaam op een van de paviljoens, beschrijft de ontruiming en het gekerm van de patiënten als een ‘gruwelijk schouwspel’. Ze zag ook hoe Aus der Fünten het personeel in de eetzaal had verzameld en 50 verpleegsters en verplegers aanwees om de patiënten te begeleiden. De dagen voorafgaand aan de ontruiming was een deel van het personeel gevlucht of ondergedoken en het overgebleven personeel wachtte gespannen af wat er zou gebeuren.

Claartje van Aals, een levenslustige leerling

Portret Claartje van Aals

In de gang van een van een van de paviljoens zat een jonge leerling-verpleegster een brief te schrijven aan haar vriendin Aagje. Claartje van Aals (1922-1943) oogde uiterlijk kalm. Ze was van liberaal-Joodse afkomst en kwam uit Utrecht. Toen ze in 1940 de verpleegopleiding wilde volgen, was het Apeldoornsche Bos voor haar als Joods meisje de enige optie. ‘Aag, ik word vast een goede verpleegster’, schreef ze eerder aan haar vriendin Aagje.

En dat Claartje van Aals een goede verpleegster was, heeft ze bewezen door te kiezen voor haar patiënten. Zelf zei ze het zo: ‘Als ik wil kan ik duiken, maar ik voel me verplicht om met de mensen mee te gaan’. Op 5 februari 1943 is ze in Auschwitz vergast. Bij de jaarlijkse herdenking op 22 januari 2023 zijn alle namen van de slachtoffers van het Apeldoornsche Bosch voorgelezen, ook die van Claartje.

Verantwoording en leestip

Voor de citaten is gebruik gemaakt van S. Wijers, Als ik wil kan ik duiken… Brieven van Claartje van Aals, verpleegster in de joods psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch, 1940-1943 (Amsterdam, 1995)

 

Verplegingswetenschap of de po?

Verpleegkundige, met het insigne van de A-verpleging op haar uniform, verzorgt een patiënte (ca. 1960) 

Het is 7 februari 1979. Eindelijk komt het goede nieuws. Minister van Onderwijs en Wetenschappen Pais maakt bekend dat er per 1 september 1980 een doctoraal studierichting ‘Verplegingswetenschap’ binnen de studierichting ‘Sociale Gezondheidskunde’ toestemming heeft om te starten.

De minister kiest voor de Rijksuniversiteit Limburg, want de overheid heeft met de provincie Limburg nog wat goed te maken. De sluiting van de mijnen tussen 1960 en 1970 heeft grote werkloosheid tot gevolg en er is onvoldoende perspectief voor een betere toekomst. Elke aanleiding tot werkgelegenheid wordt aangegrepen. En zo komt de eerste studie Verplegingswetenschap in Maastricht terecht, een goedmakertje van de overheid.

Wie deelt straks nog de po rond?

Krantenartikel uit 1978

De mededeling kwam voor het grootste deel van de verpleegkundige beroepsgroep als een donderslag bij heldere hemel. Daar zat nu niemand op te wachten. De 3-daagse WHO-conferentie in Den Haag had in 1972 al de vraag opgeworpen hoe de tekorten aan hoger opgeleid verpleegkundig personeel moesten worden opgelost. Het rapport ‘Higher Education in Nursing’ was het resultaat van die beraadslagingen en nu was het tijd voor actie. In 1973 stelde de overheid de Werkgroep Universitaire Opleiding Verpleegkundigen in onder leiding van voorzitter Joukje J. von Nordheim (1931-2000). Als hoofd van de afdeling ‘Verplegende en Verzorgende Beroepen van de Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid’ mocht zij de discussies in goede banen leiden.  Maar snel ging dat niet. Nog jaren werd er gedebatteerd over nut en noodzaak van een studie Verplegingswetenschap en eerlijk gezegd stonden de partijen lijnrecht tegenover elkaar. Het verpleegkundig veld was heftig verdeeld. Want waarom moest verpleegkunde zo nodig een wetenschappelijke basis hebben? Was de Hbo-opleiding, nog maar net gestart in 1972, niet voldoende? En dan kwam die nieuwe studierichting ook nog eens in Maastricht, notabene de verste uithoek van het land. Niet alleen het verpleegkundig veld liet van zich horen, ook de media sprongen gretig in op de plannen om de verpleging een universitaire status te geven. ‘Iemand moet toch de po ronddelen’, zo luidde een schreeuwende krantenkop in de Haagsche Courant op 4 oktober 1978.

Vooral de politica Els Veder-Smit moest het in dit artikel ontgelden. En de decaan van de medische faculteit van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam Dijkzigt, prof. dr. S. A. de Lange, zag een universitair opgeleid verpleegkundige al helemaal niet zitten. “Je kan mijns inziens iemand die universitair is opgeleid, geen bedkastjes laten schoonmaken”, aldus de professor.

Portret van Kitty Verbeek

De Valkenburg Conferentie (1979)

Maar de opleiding kwam er dus, en nog onverwachts ook. De voor- en tegenstanders waren verbijsterd, maar kozen eieren voor hun geld. Tijdens een groots opgezette bijeenkomst in juni 1979, de zg. Valkenburg Conferentie, werd de balans opgemaakt. Voorstanders, tegenstanders en twijfelaars waren aanwezig. Centrale vraag was: Hoe moeten we verder met de invulling van de doctoraalstudie verplegingswetenschap? Voorzichtig begon men met het schetsen van de contouren van een nieuwe universitaire opleiding. Een groot probleem bleek het plan van het faculteitsbestuur om de studie Verplegingswetenschap los te koppelen van de opleiding tot verpleegkundige. Kitty Verbeek (1919-2007) noemde dit voornemen zelfs uitermate verontrustend. Nog verontrustender was in december 1979 het snoeiharde oordeel van de Academische Raad, waarin alle universiteiten vertegenwoordigd waren. Unaniem was men het erover eens dat een universitaire studie verpleegkunde totaal nutteloos was. Een verpletterend oordeel dat luidde: ‘Wat heeft een doctoraalprogramma voor zin in een wetenschap die niet bestaat en waarvan met niet weet of die ooit zal bestaan’?

 

De eerste 2 hoogleraren Van den Bergh (li), Huijer (re)

Te midden van een verdeeld veld en onder een tamelijk ongelukkig gesternte begon op 1 september 1980 de experimentele studie ‘Sociale Gezondheidskunde’. Zonder de energieke en volhardende aanpak van twee doorzetters Harry van der Bruggen en Georges  Evers (1950-2003) was het waarschijnlijk nooit wat geworden met de studie verplegingswetenschap. Zij zetten de schouders eronder en richtten de Capaciteitsgroep Verplegingswetenschap op. De bekroning op het harde werken kwam in 1986 met de benoeming van de eerste bijzonder hoogleraar Verplegingswetenschap Anneke van den Bergh-Braam (1927-2014). Zij vervulde deze functie tot 1991 en werd opgevolgd door dr. Huda Huijer, die tot 2003 gewoon hoogleraar was. In 1988 kwam er een voorzichtige samenwerking tot stand met Utrecht en Groningen, die ook wel graag een deeltijd studierichting Verplegingswetenschap wilden huisvesten. Dit zogenaamde MUG-verband (Maastricht-Utrecht-Groningen) was geen daverend succes en bloedde langzaam dood in 1998. Maastricht moest er door deze concurrentie hard aan trekken om studenten te werven, wat ze deden met een kleurig informatieblad.

Bulletins Verplegingswetenschap

Tot 2010 verliep de opmars van Verplegingswetenschap in Nederland moeizaam. Pas na 2015 groeide het aantal hoogleraren en promoties substantieel en kunnen we constateren dat verplegingswetenschap met 19 hoogleraren in 2023 met een flinke inhaalslag bezig is. Evidence Based Nursing is niet meer weg te denken uit de verpleegkunde.

Dat is een goede zaak, maar de echte vraag is natuurlijk wat de patiënt is opgeschoten met de verwetenschappelijking van het vakgebied. Zijn verpleegkundigen betere uitgerust met een wetenschappelijke opleiding? Geldt dat voor alle verpleegkundigen? Ervaren patiënten het verschil? Worden zij er beter van?

Zou het niet interessant zijn om eens uit te zoeken wat het antwoord op dit soort vragen is?

Jonge jaren van Frederike Meijboom

Geboorteakte Frederike Meijboom, Rotterdam 1871

Op zondagochtend 26 maart 1871 kwam Frederike Meijboom(1871-1971) ter wereld. Na een vlotte bevalling konden de ouders Willem F. Meijboom en Louise H. F. Hamacher om 10.00 s ‘ochtends een welgeschapen dochter in de armen sluiten.

De vreugde was groot, want de kleine Frederike was niet hun eersteling. Willem en Louise, getrouwd in 1865, kregen een jaar na hun huwelijk een eerste dochter, Johanna. Vader Meijboom, Officier van Gezondheid, was tijdens de geboorte van zijn eerste kind op zee richting Oost-Indië en hoorde het bericht pas twee maanden later. Tot groot verdriet van de ouders overleed de baby in de zomer van 1866 aan de cholera, nog maar vijf maanden oud. Vader Meijboom, nog steeds op zee ergens in de buurt van Macassar, kreeg dit bericht wederom op zee en dus veel later te horen. In zijn Memoriaal beschrijft hij hoe verdrietig hij was, vooral omdat hij niet bij zijn vrouw kon zijn. Na deze verdrietige gebeurtenis zou hij nog drie jaar op zee blijven en pas in 1869 terugkeren naar huis. Louise was speciaal naar Brussel gereisd om haar man op te halen en dolgelukkig sloten ze elkaar eindelijk in de armen. Na enkele verhuizingen vestigde het echtpaar Meijboom zich op een bovenwoning in de Hugo de Grootstraat 13 in Rotterdam, waar baby Frederike het licht zag.

Meijboom of Meyboom

Portret van Willem Frederik Meijboom (bron: Memoriaal. Met dank aan de familie)

Een dag na de geboorte deed vader Meijboom, inmiddels 39 jaar oud, aangifte bij de Burgerlijke Stand. Willem Frederik Meijboom (1831-1904) koos als getuigen Cornelis Pilaar, een collega Officier en zijn oudere broer Jan, burgemeester te Rhijnsburg. Frederika, zoals haar naam op de akte staat vermeld, is vernoemd naar haar Duitse grootmoeder, afkomstig uit Emmerich. Al snel noemden haar ouders haar Frederike, en later Fré. Ook opvallend op de geboorteakte is de spelling van de achternaam, namelijk Meijboom, dus met een lange ij. In de loop van haar lange leven, – Frederike Meijboom stierf op 100-jarige leeftijd-. werd de schrijfwijze van haar achternaam steeds vaker verkort tot ‘Meyboom’, iets wat ze zelf ook steeds vaker deed. Maar de officiële schrijfwijze is dus Meijboom.

Zorgen over haar gezondheid

Frederike Meijboom op latere leeftijd

In 1873 kreeg Frederike een zusje, Louise, vernoemd naar haar moeder. Na het tragisch overlijden van hun eerste kindje waren de beide dochters Frederike en Louise, een kostbaar bezit. Elke symptoom van een ziekte werd nauwkeurig in de gaten gehouden. Toen Frederike met vijf maanden longproblemen kreeg, waren haar ouders zeer bezorgd. Een paar jaar later was Frederikes gezondheid opnieuw reden voor paniek. Op 3-jarige leeftijd kreeg ze huiduitslag, gepaard gaand met koorts en “hersenverschijnselen”. Vader Meijboom, zelf arts, kende de weg in de wereld van de gezondheidszorg als geen ander. Hij aarzelde niet om voor zijn “oudste lieveling Frederika” de hulp van de bekende dr. H. W. de Monchy (1813-1905) in te schakelen, oprichter en geneesheer-directeur van het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis. Frederike herstelde volledig, maar zou in haar 100-jarige leven nog vaak met de gezondheidszorg in aanraking komen.

Dit verhaal van de kleine Frederike laat zien hoe kwetsbaar jonge kinderen in de 2de helft van de 19de eeuw waren. Maar het zegt ook iets over zoveel dappere moeders, die, als hun man soms jarenlang op zee was, er al die tijd alleen voorstonden.

Een uniek schilderij

Portret van Lientje De Bussy Kruysse (1929)

 

Op het nippertje! Nog net voordat het ter verkoop op de veiling werd aangeboden, kon ik dit schilderij aanschaffen. En het is niet zomaar een schilderij. Zittend achter haar bureau, ijverig aan het werk, heeft de schilder hier Lientje De Bussy Kruysse afgebeeld. Ze groeide uit tot een rolmodel voor de verpleging.

Lientje Kruysse (1858-1937), ook wel Lien of Line genoemd, kwam uit een gegoede Amsterdamse familie. Haar vader was apotheker en had zitting in de Commissie van Gasthuizen, die zich bezighield met de verbetering van het gasthuispersoneel. Zijn verhalen hebben ongetwijfeld diepe indruk gemaakt op de jonge Lientje. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ze iets met verpleging wilde doen. De eerste serieuze opleiding voor vrouwen om verpleegster te worden, startte in 1879 en het duurde nog een aantal jaren voordat die opleiding echt een succes was. Zoals de meeste ouders van huwbare dochters waren ook de ouders van Lientje niet enthousiast over haar voornemen om verpleegster te worden. Wel mocht ze in 1886, inmiddels 28 jaar en de huwbare leeftijd ruim gepasseerd, als lerares naar Groot-Brittannië. Hier gaf ze in de zomermaanden les in Frans, Duits en muziek. Hier kwam ze ook in aanraking met de verpleging die vanwege de invloed van Florence Nightingale al veel verder was geprofessionaliseerd dan in Nederland.

Lientje Kruysse in het uniform van de Queen’s Nurses

Lientje Kruysse, een trotse verpleegster

Eenmaal terug in Nederland begon ze in het Academisch Ziekenhuis in Leiden met de opleiding, wat haar niet meeviel. Ze verruilde Leiden voor Edinburgh in Schotland waar ze werd toegelaten tot opleiding van de prestigieuze Queen’s Nurses en waar ze in 1894 het diploma haalde. Vooral de wijkverpleging trok haar. Eenmaal terug in Nederland richtte ze in Zwolle bij de Nederlandsche Protestantse Bond de wijkverpleging op naar Brits model. Ze droeg tijdens haar werk steevast het prachtige uniform van de Queen’s nurses.

Lesboek uit 1910

Adjunct-directrice Kruysse

In 1896 kreeg Liente Kruysse de baan van haar leven aangeboden en volgde ze Anna Reynvaan op als adjunct-directrice van het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Drie jaar later legde ze met twee andere directrices het fundament voor de Nederlandsche Bond voor directrices en adjunct-directrices. En toen kwam het moment waarop de ongetrouwde Lientje vast niet meer had gerekend. Ze trouwde in 1904 met de Haarlemse uitgever en weduwnaar J. H. Cosquino de Bussy (1848-1917) en stopte met werken in het ziekenhuis. Haar betrokkenheid bij de ontwikkelingen in de verpleging bleef echter onverminderd hoog. Tijdens haar huwelijk schreef ze in 1910 het lesboek ‘Ziekenverpleging, Practische en Ethische wenken’. De inhoud zijn de uitgewerkte aantekeningen van de cursussen die zij aan leerling-verpleegsters gaf tijdens haar werkzame periode in het ziekenhuis. Het leerboek, gedrukt in de drukkerij van haar echtgenoot, was vanaf het begin een groot succes en heeft meerdere drukken gekend.

Bestuur van de Nationale Bond met Lientje als voorzitter in het midden

Het schilderij en de schilder

Het is in de functie van voorzitter dat zij afgebeeld staat op het schilderij, dat geschilderd én gesigneerd is door de kunstschilder Louis Jacques Goudman. Goudman is geboren in 1880 in Brussel en overleden in 1939 te Amsterdam. Hij schilderde veel portretten, altijd op doek en in de traditionele,19e-eeuwse  sobere stijl. Zijn portretten tonen wat donker maar tegelijk mooi gedetailleerd, zoals ook bij dit portret van Lientje goed is te zien. Goudman schilderde Lientje in 1929, zoals de signering links boven aangeeft, waarschijnlijk in opdracht van het bestuur van de Bond. Ze is afgebeeld werkend aan haar bureau met naast haar een afbeelding van haar lesboek uit 1910. Het is een groot schilderij van 1m breed bij 1.30m hoog en nog in de originele lijst. Opvallend is dat Goudman hier een vrouw geschilderd heeft, terwijl bijna al zijn portretten mannen afbeelden. Zo schilderde hij vaak Amsterdamse artsen en hoogleraren. Vier portretten van bekende hoogleraren zijn nog in bezit van de Vrije Universiteit.

Portret van kunstschilder Louis Goudman

Ik heb me afgevraagd waarom Louis Goudman Lientje de Bussy-Kruysse geschilderd heeft. Zou het te maken kunnen hebben met het feit dat Goudman getrouwd was met Petronella Elbertine Bentstz, arts van beroep? Hoe dan ook, met een strenge blik kijkt Lientje dagelijks op mij neer en als ik omhoog kijk dan zie ik een verpleegkundig leider, een pionier, op wier schouders de verpleegkundige-van-nu staat,  al zijn ze zich daar niet altijd van bewust.

 

 

Nursing Congres 1892-2022

Jeltje de Bosch Kemper and Anna Reynvaan

 

A reincarnation of a nursing conference: The European Nursing Congress past and present

Starting on 4 October 2022, the 6th European Nursing Congress will take place online and in different hubs across the Netherlands. In a marathon session of 4 days, hundreds of nurses from all over Europe will discuss the theme “Future Proof Nursing. Nurses as Key Drivers of Change”. This congress is a reincarnation of a conference from 1892, exactly 130 years ago.

First Nursing Congress 1892

In 1892, the Dutch nursing world was all aflutter. Everyone was focused on the first conference for nurses, the so-called “Samenkomst van Belangstellenden in Ziekenverpleging” (“Gathering of Interested Parties in Nursing”), also simply known as the “Gathering”. This large event, held for the very first time, was meant to showcase how nursing had become an established profession. For a long time, home nursing in the Netherlands had stayed more popular than nursing in hospitals. With this conference, the Netherlands showed that it no longer lagged behind the rest of Europe in terms of recognizing nurses as paid hospital workers.

Although the speakers, all of them physicians, tried to claim the honour for the conference, the idea came from nurse Johanna Paulina (Anna) Reynvaan (1844-1920) and feminist Jeltje de Bosch Kemper (1836-1916), two ladies with guts. The aim of the Gathering was to achieve more unity in the education and the examination of nurses. This was still rather a haphazard affair, as each hospital followed a different procedure. After extensive preparations, the nursing conference took place on October 4 and 5, 1892, in Amsterdam.

Nurses in uniforms

As participants reached the venue, the classroom of the recently opened Wilhelmina-Gasthuis was nearly filled to capacity. Estimates of the number of attendants went as high as 250, even though, officially, 175 participants of the conference were registered. A wide variety of organisations had assembled, Christian as well as secular, all active in the field of nursing in the Netherlands. The collaboration of so many parties made the conference extraordinary. Directors of hospitals, physicians, ministers and managers of private organisations were present, together with politicians and municipal functionaries. For two days, ideas were exchanged on urgent issues in nursing, including the unity of exams and diplomas, the importance of organized home nursing, and the education of psychiatric nurses.

Still, these important men were not the main attraction. Much more attention was paid to the many women seated in the hall. Female directors, deputy directors, head nurses and private nurses were among the crowd in the Wilhelmina-Gasthuis. “Ordinary” nurses who had managed to get a day off were also present. Among them, the “fresh-looking nurses” of the Wilhelmina-Gasthuis, colouring the rows with their blue uniforms, were especially remarked upon. Many of the nurses were wearing the prescribed uniform of their own hospital, which gave a pleasant, colourful impression. But not everyone was charmed. The physician G. C. Nijhoff, one of the speakers at the conference, had a different opinion. In his report for the Dutch Periodical for Medical Science, he noted that the uniforms “gave some [nurses] a tasteful appearance, while looking awful on others”.

A woman as president

It was also remarkable that the conference had a female president, Jeltje de Bosch Kemper, a noblewoman from a family of ministers, governors and politicians. But even if a substantial number of leading women in the nursing world was present at the conference, none of them was among the speakers. Not a single female director gave a lecture, not even Anna Reynvaan, who initially came up with the idea for the conference. All lectures were given exclusively by prominent (male) physicians. And even though the shaping of the nursing profession, the nursing education requirements, and the examination of future nurses were fiercely debated after the lectures, none of the nurses present participated. It need not surprise us that the most important conclusions of this “Gathering” were rather trivial: that there should be more collaboration and more unity between the different hospitals and institutes.

A successful conference, people said at the time. The newspapers were jubilant. But one might ask, would the modernization of the nursing profession not have taken a different course, if the nursing directors and the nurses themselves had been able to voice their wishes at the conference? The Gathering cannot be called more than a hesitant exercise in professionalization. For the 6th European Nursing Congress, the reincarnation of the “Gathering” taking place this October, expectations are rather different. Many of the issues discussed 130 years ago, such as the professionalization of nursing, are now seen as problems of the past. Yet some things have stayed the same: nurses have little influence on larger issues of public health, and their organizations are often ignored. Let us hope that the new edition of the Gathering will contribute towards changing this situation.