Wat weet jij van Frederike Meijboom?

Frederike Meijboom met haar verpleegsters. Bergweg Ziekenhuis te Rotterdam (1921)

Sinds begin 2020 ben ik bezig met onderzoek naar het leven en werken van Frederike Meijboom (1871-1971). Over 3 jaar moet er een mooi boek over deze veelbesproken verpleegkundige op de plank liggen. Genoeg werk te doen dus!

Waarom eigenlijk Meijboom?

Er zijn natuurlijk tal van invloedrijke verpleegkundigen aan te wijzen die het verdienen om in het zonnetje gezet te worden. Dat doen wij ook veel te weinig. Ik zou er zo tientallen kunnen noemen. Waarom heb ik er dan voor gekozen om Frederike Meijboom tot speerpunt van mijn onderzoek te maken? Toen ik in 1970 (70/4 om precies te zijn) aan de ‘Verpleegstersschool van de Vrije Universiteit’ met mijn opleiding begon, werd Meijbooms naam met ontzag genoemd. De ‘Verpleegstersschool’ opende op 1 oktober 1961 zijn deuren en had binnen de ziekenhuis- en universiteitsstructuur een zelfstandige positie. Binnen het toenmalige opleidingsveld was dit een noviteit. Aly van der Meij-de Leur was verpleegkundig-docente met als specialiteit het vak geschiedenis, toen nog een verplicht onderdeel van het curriculum. Aly van der Meij kon prachtig vertellen, ook over Meijboom. Ze kwam dan ook vaak bij Fré, zoals ze haar noemde, over de vloer om de hoofdstukken uit haar nieuwe boek ‘Van olie en wijn’ te bespreken. Aly werd stelselmatig door haar Alida genoemd, dat vond Meijboom stijlvoller. Ik smulde van deze verhalen. Soms betrapte ik me erop dat ik geschiedenis eigenlijk veel leuker vond dan verplegen. Wel, dat heeft er ook toe geleid dat ik later geschiedenis ben gaan studeren.

Frederike Meijboom aan het werk op latere leeftijd

Daarom dus Meijboom

Het leven en de carrière van Frederike Meijboom intrigeren mij sindsdien mateloos. Ze heeft namelijk de transformatie van het oude gasthuis naar het ‘moderne’ ziekenhuis meegemaakt en er zelf ook een bijdrage aan geleverd. Ze was (adjunct)-directrice tijdens die woelige periode in drie ziekenhuizen en heeft daar ook uitvoerig over geschreven. Ze heeft in die ziekenhuizen een aantal baanbrekende vernieuwingen in gang gezet. Maar dat niet alleen. Ook na haar pensioen in 1926 bleef ze nog tot haar 100ste in 1971 actief op diverse terreinen zoals op dat van de opleiding, van de beroepsorganisaties en bij de GGZ. En dat er na haar dood zoveel awards, straten en symposia naar haar vernoemd zijn, is ook niet voor niets. Alle reden om juist deze verpleegkundige uit te kiezen voor een biografie, zou je zo zeggen. Of zit er toch nog een addertje onder het gras en hebben we Meijboom teveel op een voetstuk geplaatst? Dat vereist onderzoek.

Help je mee?

Kortom, wie was Frederike Meijboom en welke invloed heeft ze werkelijk gehad op de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep? Deze verpleegkundige, die de respectabele leeftijd van 100 jaar bereikte, verdient nader onderzoek. Ik ga het allemaal uitzoeken en kan de hulp van oud-collega’s en andere geïnteresseerden daarbij goed gebruiken. Dus, ken je iemand die Frederike Meijboom persoonlijk nog heeft gekend? Of heeft ze nog bij jouw examendiner gezeten? Weet je mooie verhalen over haar? Als dat zo is, dan hoor ik het heel graag!

Ik zie je bericht graag tegemoet op nannie@bureauwiegman.nl. Zo kunnen we er samen iets moois van maken!

 

Innovatieve zuster Stieltjes

Patiëntjes met wijkverpleegster Antje Stieltjes rechts achter

Verpleegkundigen zijn innovatief en vindingrijk. Flexibel als ze zijn zoeken ze voor elk probleem een passende oplossing. Meestal hoor je daar niet zoveel over in de pers. Een historisch uitzondering hierop is de uitvinding die wijkverpleegster Antje Stieltjes aan het eind van de 19de eeuw deed. De wijkverpleging als beroep stond nog maar net in de steigers, maar Stieltjes gaf er een stevige impuls aan. Wat was er aan de hand?

Helaas, een verjaardagspartijtje

In 1898 vond in ‘s Gravenhage de Nationale Tentoon­stel­ling van Vrouwenar­beid plaats. Dit evenement werd georga­ni­seerd in navolging van soortge­lijke mani­festa­ties in Chicago, Brussel en Kopenha­gen. De tentoonstel­ling was bedoeld om te laten zien op welke terrei­nen de Neder­landse vrouw anno 1898 werkzaam was. De historische betekenis van de tentoonstelling was groot, want de zg. ‘vrouwenzaak’ kwam hierdoor maandenlang volop in de belangstelling te staan. Tijdens de tentoonstelling was er veel aandacht voor de ziekenverpleging, een belangrijk opkomend beroep. Zo was er een twee­daags con­gres op 1 en 2 september met lezin­gen over de zieken­verple­ging in algemene ziekenhui­zen, over de wijkver­ple­ging en over de eerste hulp bij onge­lukken. Omdat adjunct-directrice Anna Reynvaan zich had afgemeld -ze moest een verjaardagspartijtje organiseren- hield dr. J. Kui­per, direc­teur van het Wilhelmi­nagasthuis te Amsterdam, de openingslezing, waarin hij vrouwen opriep zich aan het ‘schone werk’ van de ziekenverple­ging te wijden.

Zilveren medaille met inscriptie in houten doosje, 1898 (coll. FNI)

Een verpleegkundige uitvinding

Er was ook een tentoonstelling over ziekenverpleging met tal van objecten, foto’s en reclamemateriaal. De ster van deze tentoonstelling werd zuster Antje Stieltjes met de uitvinding van de eeuw: het Werkmansverband. Deze creatieve zuster, wijkver­pleegster van de Protestantenbond in Deven­ter,  had een nieuw verband bedacht voor patiënten met eczeem, een nare aandoening waar vooral arbeiders veel last van hadden. Het Werkmansver­band was zo inge­nieus geconstrueerd dat een patiënt, die er mee verbonden was, gewoon ermee aan het werk kon. Het hoefde niet meer, zoals eerder, elke dag verschoond te worden. Zuster Stiel­tjes’ uit­vinding werd alom geroemd, ook door medi­ci. Ze had bovendien nog een speciale tas inge­stuurd, waarin alles zat wat een wijkverpleegster bij de verpleging van arme zieken nodig had. De tas had een dubbele bodem met ringen waarin zalfpotjes en flesjes stonden. Bovendien was er ruimte voor allerlei scheurlinnen, nodig voor het aanleggen van verbanden. De inzending van zuster Stieltjes bracht menigeen in verrukking en na sluiting van de Natio­nale Tentoon­stelling van Vrou­wen­arbeid kreeg deze vindingrijke wijkverpleeg­ster een konink­lijke onder­schei­ding in de vorm van een zware zilveren medaille in houten doosje. Haar naam stond erin gegraveerd.

Een Duits popje

Om het Werkmansverband te laten zien had zuster Stieltjes een popje gekocht en verbonden met het verband. Op de tentoonstelling kon je het bewonderen in de vitrine. Wat was dat eigenlijk voor soort popje dat Antje Stieltjes in 1898 gebruikte voor haar demonstratie? Het popje was van Duitse makelij. In de 19de eeuw stond Duitsland bekend om zijn speelgoedindustrie. Vooral in Thüringen waren tal van fabriekjes gevestigd die handgemaakt speelgoed, vooral poppen, produceerden. Er is trouwens nog steeds een speelgoedmuseum gevestigd. Het popje kwam uit de fabriek van Armand Marseille. Marseille was geboren in 1856 in St. Petersburg in Rusland en emigreerde in de jaren ’60 met zijn familie naar Duitsland. Daar kocht hij in Sonneberg een speelgoedfabriek, die zich vanaf 1885 specialiseerde in produceren van porseleinen poppenkopjes. De fabriek bleef tot ca. 1930 bestaan en produceerde op hoogtijdagen wel 1000 porseleinen kopjes per dag.

Taxatie van het popje

Toen ik als directeur van het museum het popje van zuster Stieltjes in handen kreeg, had ik geen idee van de afkomst. In 2008 heb ik Carita van Woerden, gespecialiseerd in poppen, gevraagd het popje te taxeren. Ze heeft het vervolgens heel voorzichtig uitgekleed en de kenmerken vastgelegd. De samenvatting van het taxatierapport is als volgt: “Het is een meisjespop met een porseleinen kopje. Ze heeft bruine slaapogen, een open mondje met vier tandjes boven. Het lijfje is ook geproduceerd door Marseille. Het materiaal van de romp is papier-maché. De armen zijn 3-ledig en gemaakt van papier-maché en hout, evenals de 2-ledige beentjes. De lengte van het popje is 32 cm, de pruik is van bruin mohair en de kleding is het ‘Werkmansverband’”.

Een bijzonder popje dus, gehuld in een bijzondere uitvinding van een wijkverpleegkundige.

 

 

Vrije verpleegsters

Vrije verpleegsters in de wijkverpleging, ca. 1950

De discussie over zzp-ers in de zorg is actueel. Met alle veranderingen in het financieren van de zorg is ook de rol van de zelfstandige zorgprofessional trending topic. Vragen als ‘hoe vind je als zzp-er je cliënten’, ‘welke tarieven kan ik hanteren ’en ‘hoe zorg ik ervoor dat mijn kennis op peil blijft’, houden iedere zelfstandig werkende verpleegkundige bezig. Om nog maar te zwijgen over het regelen van je eigen verzekering en pensioen. Soms wordt de verworven vrijheid noodgedwongen weer ingeruild voor een vaste baan. Dat geeft tenminste zekerheid.

Op zoek naar een man

Als zelfstandig verpleegkundige je brood verdienen, is niet nieuw. Vanaf de start van het verpleegstersberoep in 1880 waren er verpleegsters die na hun opleiding meteen voor zichzelf begonnen. Na drie jaar gedrild te zijn in een ziekenhuis wisten ze niet hoe snel ze de deur van datzelfde ziekenhuis achter zich dicht moesten gooien. Er lagen dan twee wegen open voor deze naar vrijheid snakkende meiden: de wijkverpleging of zich vestigen als particulier verpleegster, een zzp-er avant la lettre dus. Koos je voor de  wijkverpleging, dan koerste je op zekerheid met een dienstverband bij een kruisvereniging of kerkgenootschap. Binnen die vaste werkkring was de wijkverpleegster een behoorlijk vrije en onafhankelijke professional. Wie haar zinnen zette op eigen ondernemerschap, wist dat dit financiële onzekerheid betekende. Toch kozen veel verpleegsters voor deze werkvorm. Het had immers zo zijn voordelen. Voor ongehuwde vrouwen, -en dat waren verpleegsters-, was particulier verplegen een van de weinige mogelijkheden om nog in contact te komen met huwbare mannen. Zo verpleegde particulier verpleegster Julia van Stockum de beroemde schrijver Arnold Aletrino, die na de dood van zijn vrouw in 1897 in een ernstige depressie verzonk. Julia, die ‘en passent’ het huishouden deed, trouwde met Aletrino in 1898. Het werd een prima koppel met grote passie voor de verpleging als beroep.

Particuliere verpleegsters adverteerden in het Maandblad voor Ziekenverpleging, 1902

Het uitzendbureau

De problemen waar particuliere verpleegsters vroeger tegenaan liepen, verschillen nauwelijks van die van nu. Vooral het vinden van voldoende cliënten was een voortdurende bron van zorg. Zonder patiënten immers geen inkomen. En verzekering, pensioen en kamerhuur vormden vaste kostenposten. Daarom startten verplegers, meestal mannen, met zogenaamde ‘Adresbureaus’, een soort uitzendbureaus. Hier konden particuliere verpleegsters zich tegen vergoeding en na een referentie van de dokter bij aansluiten. Ze kwamen dan op een wachtlijst te staan en waren zo eerder verzekerd van werk. En was er geen werk meer? Dan konden ze altijd weer bij het ziekenhuis of een andere zorginstelling aankloppen en in loondienst gaan. Zoals zzp-ers tegenwoordig ook weer doen. Niets nieuws onder de zon dus.

 

Verpleging en de vrouwenbeweging

Wijkverpleegster Antje Stieltjes aan het werk, ca. 1900

Verplegen was vroeger zo’n typisch vrouwenberoep, nog steeds trouwens. Waren die vroegste verpleegsters daarmee ook feministes? Hadden ze bijvoorbeeld relaties met de emancipatiebeweging? Deden verpleegsters mee aan acties voor vrouwenkiesrecht? Liepen ze voorop in uniform bij demonstraties, zoals de Engelse verpleegsters? Uit onderzoek blijkt dat in de meeste Europese landen inderdaad het geval was.  In Nederland is die relatie nagenoeg afwezig. Hier vind je in de archieven geen namen van verpleegsters die lid waren van een vrouwen- én een verpleegstersorganisatie. Op een enkeling na, zoals Jeanne van Lanschot Hubrecht. Waarom die relatie afwezig was, vraagt om nader onderzoek. Blij verrast was ik daarom toen bleek dat er in 1898 tóch een link te vinden was tussen verplegen en de vrouwenbeweging.

Wijkverpleegster Antje Stieltjes (1866-1931)

Het begon allemaal met een telefoontje van een voor mij onbekende wijkverpleegkundige. Ze vroeg mij naar een dorp in de provincie Brabant te komen. Bij een boerderijtje aangekomen volgde ik de wijkverpleegkundige naar binnen. In het schemer zat een oude dame in een ouderwetse leunstoel. We maakten kennis en dronken een kopje thee. Ik had geen idee wat me wachten stond. De oude dame vroeg me: “Ben jij de auteur van dat artikel over zuster Antje Stieltjes?” Ja, zo’n artikel had ik inderdaad geschreven. Samen met een aantal collega’s hadden we in 1998 een bundel gemaakt over de 100-jarige herdenking van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Deze tentoonstelling vond plaats in 1898 ter gelegenheid van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina. Dat was in 1898 zo’n happening, dat de Nederlandse vrouwenbeweging in Den Haag een tentoonstelling organiseerde. Dit werd een enorm succes. Tot slot van de tentoonstelling schreef een commissie van deftige dames een wedstrijd uit met de vraag: welke vrouw in Nederland heeft iets bijzonders gemaakt, geborduurd, bedacht of ontwikkeld? Stuur het ons toe en win een van de felbegeerde medailles met beeltenis van koningin Wilhelmina. Talloze vrouwen gingen aan het knutselen en stuurden hun eigen gemaakte producten in. Van al die kunstwerkjes was 100 jaar later bijna niets bewaard gebleven. Of toch wel?

Het popje in het Werkmansverband, ca. 1898 (coll. FNI)

De pop van zuster Stieltjes

In het archief had ik ontdekt dat Antje Stieltjes, wijkverpleegster van beroep, in 1898 een zilveren medaille had gewonnen. Antje was een creatieve wijkverpleegster, zo bleek. Zij had een nieuw verband had ontwikkeld voor mannen met ernstig exceem, het zg. Werkmansverband. Toen ze hoorde over de prijsvraag, kocht ze een popje en verbond dat met het door haar bedachte Werkmansverband. Vervolgens stuurde ze het aangeklede popje naar de jury, die de prijsvraag had uitgeschreven. In september 1898 kreeg Antje bericht dat ze de zilveren medaille had gewonnen.

Kippenvel

De oude dame keek me aan en zei “wat ben ik blij dat je zuster Stieltjes met dit artikel uit de vergetelheid hebt gehaald, want Antje was mijn stiefmoeder, die mij in 1905 adopteerde. En dankzij jouw artikel weet ik eindelijk wat er in die oude schoenendoos op zolder zit”. De wijkverpleegkundige ging even weg en kwam terug met een doos, die de oude dame mij overhandigde. Toen ik die doos open deed, kreeg ik kippenvel. Daar lag het popje van zuster Stieltjes uit 1898, in het Werkmansverband, teer, klein maar heel gaaf. Ik heb er minutenlang ademloos naar zitten kijken. Ook de zilveren medaille en foto’s van zuster Stieltjes zaten erbij. Het popje ging weer veilig in de doos en we namen ontroerd afscheid van elkaar. Twee weken later ontving ik een rouwkaart. De oude dame was overleden en ze schonk het popje, de medaille en de foto’s aan het Florence Nightingale Instituut waar ik directeur was. En zo zie je maar, er is dankzij het popje van zuster Stieltjes toch een relatie tussen de verpleging en de vrouwenbeweging in Nederland.

Beroepscode en ethiek

Elektroshock apparaat uit de jaren ’50 van de vorige eeuw (coll. FNI)

Hoe zit het eigenlijk met de beroepscode? Verpleegkundigen en verzorgenden in Nederland hebben een gezamenlijke beroepscode. Dat is bijzonder, want daar hebben ze lang op moeten wachten. Iedere organisatie had een eigen interpretatie van de beroepscode. Maar vanaf  2015 is er één ethisch uitgangspunt op basis waarvan zorg wordt verleend. De samenwerking tussen V&VN, NU’91, FNV Zorg en Welzijn, CNV Zorg en Welzijn en enkele kleinere partijen hebben dit mogelijk gemaakt. Elke verpleegkundige en verzorgende kan hiermee uit de voeten: dit is ons vak, zo moeten we het uitoefenen.

‘Ethische wenken’

Rond 1900 bestond er ook zoiets als een beroepscode. Dat heette toen ‘ethische wenken’ voor de verpleegster, gebaseerd op de basisprincipes zoals Florence Nightingale ze beschreef in haar ‘Notes on Nursing’ uit 1859. De eerste Nederlandse leerboeken, geschreven door artsen, begonnen ook altijd met ethische regels. Artsen wisten heel goed hoe verpleegsters zich behoorden te gedragen. Gehoorzaamheid stond daarbij voorop. Toen de eerste verpleegkundig-directrices vanaf 1910 zelf leerboeken gingen schrijven, besteedden zij ook altijd aandacht aan de ethiek van de verpleging. Populair werden in de jaren ’30 de 10 geboden van verpleegster en docente Heleen Melk (1888-1973). Ze zijn tot op de dag van vandaag de moeite van het lezen waard. Natuurlijk, het is ouderwets geformuleerd, maar de kern is hetzelfde: mooi en beschaafd verplegen, met gebruik van hart, hoofd en handen. Toen de verpleging na 1930 steeds verder verdeeld raakte door de verzuiling schreven protestantse en katholieke leiders ieder hun eigen beroepscodes, gebaseerd op het christelijk geloof en bedoeld voor hun eigen achterban.

Ongehoorzaam

Maar wat heb je als verpleegkundige aan een nationale beroepscode? Ik wilde dat ik in de jaren ’70 zo’n beroepscode had gehad. Als piepjonge leerling-verpleegkundige werkte ik toen op de psychiatrische afdeling, een PAAZ heette dat, van een middelgroot ziekenhuis. Het statige gebouw bestaat inmiddels al lang niet meer. Zonder enige kennis van psychiatrische verpleging werd ik ingeroosterd om de psychiater te assisteren bij de wekelijkse elektroshock behandeling. Elke dinsdagochtend kwamen zo’n 10 patiënten langs om deze behandeling te ondergaan. Na 1 ochtend assistentie was het me duidelijk dat dit een onmenselijke behandeling was. Niet verdoofd en zonder enige compassie kregen voornamelijk depressieve patiënten de elektroden tegen de slapen geplaatst met een mensonterende epileptische aanval tot gevolg. Ik vond het vreselijk om aan te zien. Toen ik weer ingeroosterd werd, weigerde ik te assisteren. De dienstdoende psychiater was buiten zichzelf van woede om zoveel ongehoorzaamheid. Hij verzekerde mij dat mijn weigering om hem te assisteren mijn ontslag betekende. Daar schrok ik natuurlijk wel even van maar ik heb die dreiging soeverein naast me neergelegd. ‘Dokter, dit doe ik dus niet’, was mijn reactie. Ik ben niet ontslagen en er kwam zelfs een aanpassing in de procedure rond de elektroshock behandeling. Protesteren helpt dus!

Glazen injectiespuiten, jaren ’50

Beroepscode

Wat was het achteraf een steun geweest als ik me had kunnen beroepen op een universele beroepscode. Als ik had kunnen zeggen dat ik weigerde omdat het mijn taak als verpleegkundige was ‘de gezondheid en veiligheid van de patiënt niet in gevaar te brengen’, zoals in de code staat. Wat een geluk dat zo’n universele beroepscode er nu wél is en dat verpleegkundigen en verzorgenden zich daarop kunnen beroepen.